mens telling en eigenschappen volkomen overeen kwam met die, welke op andere wijzen verkregen werd. De aanwezigheid van acetylen in het lichtgas wordt bovendien gemakkelijk daaruit verklaard, dewijl dit gas gevormd wordt onder den invloed van eene roode gloeihitte. De hoeveelheid acetylen in het lichtgas is zeer gering; zij bedraagt naauwelijks eenige lOduizendsten. Evenwel is hare rol niet zonder belang, zoowel met betrekking tot hare lichtgevende eigenschappen als om de reuk, die zij aan het lichtgas mededeelt. Hare samenstelling komt zeer met die der benzin overeen, waaruit besloten kan worden, dat hare vlam zeer veel roet geeft en eene geringe hoeveelheid van dit gas een aanmerkelijk lichtgevend vermogen aan een op zich zelf weinig lichtend gas mededeelt; voor een en hetzelfde volume is dit vermogen veel aanzienlijker inde acetylen, dan in het olievormend gas , waarmede het tot nog toe verward is geworden. De reuk van de acetylen verdient eveneens eenige aandacht; onder de enkelvoudige reukstoffen, welker mengsel de reuk van het lichtgas vertegenwoordigt., is die van de acetylen mogelijk de meest karakteristieke. Het zijn voornamelijk vier zelfstandigheden, welke mede werken om de reuk van het lichtgas daar te stellen. ln. Acetylen, welker onaangename reuk schrijver voorkomt bovenal specifiek te zijn; het is voldoende dit gas met eenige sporen zwavelwaterstof te vermengen, ten einde de reuk van het lichtgas in al zijn stank te voorschijn te brengen. 2°. Zwavelkoolstof, zoowel op zich zelf, als door de zwavelhoudende produkten, die deze verbinding onder invloed van vochtigheid vOortbrengb. 3°. Benzin, welker reuk blijkt, als men het lichtgas eerst in chloretum euproso-ammoniaeale en vervolgens in eene zure oplossing afwasoht. 4°. Naphthalin, waarvan de reuk vooral duidelijk wordt in de bogten der gasbuizen en inde lekken ; hoewel zij veel minder merkbaar is als het gas in beweging is. (Gompies rendus 1862 , No. 19, p, 1070,)

314