als ik moet vooronderstellen, dan is er geen sprake van best, maar men zegt dan zeer eenvoudig, dat de geneesmiddelen deugdelijk zijn. Echter genoeg hierover, want ik zou misschien persoonlijk worden, wat geenszins in mijne bedoeling ligt. Nog een enkel woord en ik eindig. //Bij dadelijke betaling voor zeer geringe prijzen.” Op die woorden //zeer geringe” heb ik eene kleine aanmerking. Dat een apothekeV bij de prijsbepaling zijner geneesmiddelen in aanmerking neemt, öf zijn patiënt a contant betaalt, zal iedereen billijk noemen, maar om geneesmiddelen af te leveren tegen //zeer geringe” prijzen, klaarblijkelijk zonder inachtneming van rang of stand, is, volgens mijne opinie, beneden de waardigheid vaneen pharmaceut. Is niet zulk eene handelwijze zeer dienstig, om het vertrouwen, dat het publiek ineen apotheker moet stellen, te reduceeren tot nul? Wordt zoodoende eene apotheek iets meer dan eene gewone handelszaak? En toch, ik geloof, dat zij aanspraak heeft op eene hoogere roeping. Wrat dunkt U, M. d. 8., is eene wijze van annonceeren als de Heer v. W. doet, niet zeer dienstig, om de pharmacie te verlagen ? Bij voorbaat zeg ik U dank voor de mij verleende ruimte in uw veel gelezen blad. Hoogachtend enz. S. Z. Aug. 1875. In het Pharm. Zeitschrift für Russlmd komt het bericht voor eener hevige ontploffing in eene apotheek bij het vervaardigen van Bengaalsch vuur. Den 23sten Juni werd inde apotheek van den heer Grimm te Pernan rood bengaalsch vuur besteld. Een leerling, die reeds 3 jaren inde zaakwas en het praeparaat meermalen vervaardigd had, werd belast om 5 oneen te maken. In plaats van het kaliurachloraat na wrijving uit den mortier te verwijderen, voegde hij er onzuivere zwavel bij en wreef beide zelfstandigheden gezamenlijk met den stamper. Er volgde eene hevige explosie met een knal, die inde geheele stad gehoord werd. De verwoesting inde apotheek was vreeselijk, dewijl de ontploffing naar alle kanten had gewerkt. De leerling, die met de bereiding belast geweest was, werd geheel verminkt gevonden. De hand, waarin hij den stamper hield, werd met den arm afgerukt en aan den wand geslingerd, alwaar eenige deelen bleven vastkleven; van de andere hand werden de vingers waarmede hij den mortier had vastgehouden afgeslagen; bovendien kreeg hij nog vijf splinters van den mortier inde borst en twee in het onderlijf. In dien treurigen toestand leefde de leerling nog anderhalf uur, bleef tot zijn dood bij volle bewustzijn en sprak ook eenige woorden. Eenige schreden verwijderd van den ongelukkige stond een tweede leerling, die na de ontploffing inden tuin stormde en daar flauw viel. Hij bleef vijf dagen zonder bewustzijn. Ook hij was vreeselijk beschadigd, het geheele gezicht vol kleine splinters van den mortier, zoo ook handen en bovenlijf. Behalve deze twee leerlingen was op den oogenblik van het ongeluk niemand inde apotheek aanwezig; de bediende was tot zijn geluk eenio-e oogenblikken te voren uitgegaan. De apotheek zag er schrikkelijk uit, al de ruiten waren gebroken, vele standflesschen als met hagel doorboord; groote splinters van den mortier bechreven een halven kring door 3 volle bakken met kruiden, 'loonbank, wanden en vloer waren geheel doorboord, en overal vond men bloed en stukken vleesch. Onder den titel: Herinneringen uit de jeugd vaneen scheikundige, deelt de grijze Wöhler inde Berichte der deutschen chemischen Gesellschaft zu Berlin bijzonderheden mede betreffende zijn verblijf in het laboratorium van Berzelius. Wij ontleenen daaraan de volgende passage, die ons een blik doet slaan inde eenvoudige werkplaats van den grooten Zweedschen geleerde. //Daags nadat ik te Stokholm aankwam,” schrijft Wöhler, //begon ik reeds te werken. Ik kreeg voor eigen gebruik eene platinakroes, eene weegschaal met gewichten, eene spuitflesch, maar moest voor alles eene blaasbuis aanschaflen, aan wier gebruik Berzelius hooge waarde hechtte. Ook spiritus voor de lampen en olie voor de glasblazerstafel moest men op eigen kosten nemen, de gewone reagentiën waren gemeenschappelijk, maar bijv. bloedloogzout waste Stokholm niet te krijgen, ik

moest het van Lubeck ontbieden. Ik was toen de eenige in het laboratorium; vóór mij waren Mitscherlich en H. en G. Rosé daar geweest, na mij kwam Magnus. Het laboratorium bestond uit twee gewone kamers van hoogst eenvoudige inrichting ; men zag daarin ovens noch zuurkasten, waternoch gasgeleiding. Inde eene kamer stonden twee gewone, lage, eikenhouten werktafels; de eene was de plaats van Berzelius, de andere de mijne. Aan de wanden stonden eenige reagentiën op planken, in het midden de kwikbak en de glasblazerstafel, de laatste onder eene pijp van gewaste zijde, die inden schoorsteen der kamer uitmondde. Bovendien bevond zich inde kamer een spoelbak, bestaande uiteen steenen waterreservoir met kraan en eene daaronder staande pot, waarin de keukenmeid Anna dagelijks de toestellen moest schoonmaken. Inde andere kamer bevonden zich de weegschalen en eenige planken met instrumenten en gereedschappen, tevens nog eene kleine werkplaats met een draaibank. Inde nabijzijnde keuken, waarin Anna het eten toebereidde, stond een kleine gloeioven, die echter zelden gebruikt werd, en een zandbad, hetwelk voortdurend heet gehouden werd. De eerste analyse, die Berzelius mij liet verrichten, was die vaneen nieuwen zeoliet. Eigenlijk deed hij de analyse zelf, om mij de methode en al de kleine handgrepen te leeren, die hem eigen waren. Toen ontving ik lievriet, waarvan ik de analyse zoolang moest herhalen, totdat ik overeenstemmende resultaten kreeg. Had ik vluchtig gewerkt en stemden de resultaten niet overeen, dan placht Berzelius te zeggen: //Doctor, dat was vlug maar slecht.” Ik was verrast hem steeds te hooren spreken van chloor, in plaats van geoxydeerd zoutzuur. Toen Anna eens bij het schoonmaken vaneen vat opmerkte, dat het den reuk van geoxydeerd zoutzuur had, zeide Berzelius: //Hoor eens, Anna, ge moet geen geoxydeerd zoutzuur meer zeggen, maar chloor, dat is beter.” Ik was zoo gelukkig inden tijd bij hem te zijn, toen hij nog in zijne volle kracht bezig was met de belangrijke werkzaamheden over het vloeispaatzuur, het silicium, het boor, het zirconium enz.” Onze lezers zullen zich herinneren, dat Wöhler later het Leerboek der Scheikunde van Berzelius in het Duitsch overgebracht heeft. De Commissie voor het geneeskundig examen zegt in haar Verslag (opgenomen inde Staats-Courant van 21 Augustus) o. a. het volgende; //Ten slotte herhaalt de Commissie eene klacht, ook reeds //door vele vorige Commissiën geuit, betreffende theoretische en //practische pharmacie. De pharmaceutische kennis, zelfs de //kennis van dagelijks gebruikte en wel bekende geneesmiddelen //was over het algemeen niet groot; slechts weinige candidaten //maakten op den algemeenen rggel eene gunstige uitzondering, //De kennis der Pharmacopoea liet bij de meesten te wenschen //over; de practische pharmacie was over het algemeen bedroe//vend. Het heeft zelfs allen schijn, dat de meeste candidaten //geene gelegenheid hebben, om in eene apotheek werkzaam tc //zijn, of zoo die gelegenheid al bestaat, dat zij zeker daarvan //niet lang genoeg gebruik maken. Dit gebrek aan geoefendheid //bleek niet alleen bij het afwegen der middelen, maar ook bij //de eenvoudigste handgrepen, die men zich alleen eigen kan //maken, door eeuigen t(jd inde apotheek werkzaam te zijn.” We vestigen vooral de aandacht op de laatste twee zinsneden, daar zij werkelijk den vinger op de wond leggen. In het Pharmaceutisch Adresboek van de Apothekers te Botterdam weg te nemen: B. Eickma (niet meer gevestigd), C. de Haan (overleden), D. Hammesz (overleden), A. Eobertson (overleden), J. C. van den Brink (in Juni overleden). Van de Drogisten aldaar weg te nemen: W. P. Bierhaus (vertrokken), J. G. van der Held (overleden). Persoonlijke aangelegenheden. De vennootschap tot het drijven vaneen Chemisch Laboratorium en een Bureau voor suiker-analyse, onder de firma Nellensteijn en Dwars te Amsterdam gevestigd en bestaan hebbende tusschen de heeren G. D. Nellenstcijn en J. Agema, is den 16den Augustus j.l. ontbonden. De liquidatie der zaken van de ontbonden Vennootschap geschiedt door en voor rekening van den heer Nellenstcijn, die alleen bevoegd is de gemelde firma vanaf dien datum te gebruiken en te teekenen, hetzij voor zich zelven of in Vennootschap met anderen, doch zonder eenige aansprakelijkheid van den heer Agema, door wien die firma niet meer zal mogen worden gebruikt of geteekend. (Amst. Cour. 22 en 23 Aug.)