12e Jaargang. 26 Maart 1876. N°. 48.

PHARffIACEDTISCH WEEKBLAD

VOOR NEDERLAND. Voor Apothekers en Apotheekhoudende Geneeskundigen

REDACTEUR: R. J. OPWIJBM, te Nijmegen.

UITGEVER: D. B. €E\TK\', te Amsterdam.

Prijs per Jaargang, franco per post, ƒ 4,50. Advertentiën; van I—s regels ƒ 1,—, elke regel meer 20 Cts. en 10 Cts, voor een N°. van het blad. Een Abonnements-tarief is op aanvrage verkrijgbaar.

De stukken, welke men wenscht opgenomen te zien, worden ui te rlij k Woensdag morgen verwacht bij den Redacteur. De Advertentiën uiterlijk "Vrijdag avond bij den Uitgever.

IHcdedeelingcn. Ingezonden stukken. De gemeente Amsterdam heeft de groote voldoening mogen smaken, dat de meerderheid der Tweede Kamer aan het Athenaeum Illustre universiteitsrechten toegekend heeft. Indien het ontwerp tot wet verheven wordt, zullen de oogen der pharmaceuten nog meer dan vroeger op Amsterdam gevestigd zijn en zij mogen van de loyaliteit van Amsterdam’s gemeenteraad verwachten, dat het onderwijs inde pharmaceutische wetenschappen aldaar met de noodige hulpmiddelen op zoodanigen voet zal worden ingericht, dat het aan alle vereisohten voldoet. Geachte Redacteur! Nu de verschillende adressen van particulieren omtrent het behoud van het doctoraat in pharmacie in uw Blad vermeld j worden, geloof ik dat het uwen lezers ook wel bekend gemaakt mag worden, dat door de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Pharmacie op nieuw krachtig is aangedrongen op het behoud van dit doctoraat. Zooals bekend is, zond genoemde Maatschappij in Februari 1875 reeds een adres te dier zake aan de Tweede Kamer. Hoogachtend enz. Amsterdam, 30 Maart 1876. J, F. Süijver. EEN ADRES AAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENEEAAL. De gemoederen der pharmaceuten verkeeren ineen hooge mate van spanning. En geen wonder. Eiken dag verbeiden zij het oogenblik, waarop de volksvertegenwoordiging een besluit zal nemen met betrekking tot de Pharmacie. Zal zij zich door goed, universitair onderwijs vrij en zelfstandig kunnen ontwikkelen, of moet zij evenals tot nu toe stiefdochterlijk rondzwerven om nu hier en dan daar haar onderhoud te vinden? Ziedaar de vraag, welker beantwoording ons gedurende de laatste dagen geheel en al bezig houdt. Hem, die de Pharmacie lief heeft, is het niet onverschillig in welken zin het besluit der Tweede Kamer zal uitvallen; hem gaat het lot dier wetenschap te zeer aan ’t harte, om niet, indien het mogelijk is, een gemotiveerd verlangen omtrent hare toekomst uitte spreken. Dat willen ook de studeerende pharmaceuten te Amsterdam. In eene algemeene vergadering, gehouden Donderdag 16 Maart, werd eene motie aangenomen, welke strekte om een verzoekschrift in te dienen bij de Tweede Kamer ter verkrijging van een zelfstandig doctoraat in Pharmacie. Tot samenstelling daarvan werd eene-commissie benoemd, bestaande uit drie leden, welke na onderteekening door 35 pharmaceuten het volgend adres hebben opgezonden: Aan de Tweede Kamer der Staten-Gener aal. Geven met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekenden, studeerende inde Pharmacie aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam, dat zij met ingenomenheid het wetsontwerp voor het Hooger Onderwijs hebben begroet, vooral wat betreft het daarin opge-

nomen doctoraat inde artsenijbereidkunde als onderdeel der Medische Faculteit. Zij zagen daarin dat de Regeering doordrongen is van het denkbeeld, dat de pharmaceutische wetenschap eene zelfstandige plaats in het Hooger Onderwijs behoort in te nemen, en tevens dat de Regeering aan de strenge eischen, welke de wet sedert 1865 stelt ter verkrijging der bevoegdheid als apotheker wil tegemoet komen door de Pharmaoie inden ruimsten omvang te doen doceeren. Is de Regeering alzoo overtuigd, dat de Pharmacie in het kader van het Hooger Onderwijs moet opgenomen worden, met leedwezen zagen zij dat die overtuiging niet door alle leden der Kamer gedeeld wordt. Uit het amendement ingediend tot opheffing van het voorgestelde doctoraat iu de Pharmacie kunnen de ondergeteekenden niets anders afleiden dan dat de voorstanders daarvan de Pharmacie als zelfstandige wetenschap buiten de universiteit willen plaatsen, hetgeen zij ten zeerste zouden betreuren. Reeds herhaaldelijk is uit den kring der erkende autoriteiten en der studeerenden eene roepstem opgegaan om de rechten der Pharmacie beter te doen waardeeren, door de beoefening daarvan vatbaar te verklaren voor bekroning met den doctoralen titel. Ook adressanten komen thans met het verzoek dat de Kamer het Regeeringsontwerp op Hooger Onderwijs niet in dien zin wijzige dat daaruit het doctoraat inde artsenijbereidkunde worde gelicht. Immers zal het wetenschappelijk karakter dat de wet van 1865 aan de Pharmaoie toekende slechts kunnen behouden blijven wanneer die wetenschap in het Universitair Onderwijs de gelegenheid vindt zich vrij en zelfstandig te ontwikkelen. De Pharmaoie toch, verdient zij reeds als wetenschap vrije beoefening, nog meer recht heeft zij op waardeering, wanneer men bedenkt dat hare toepassing in het maatschappelijk leven zoowel uiteen medisch als uiteen hygiënisch oogpunt het belang van eiken burger raakt. Eindelijk wijzen adressanten er op dat het doctoraat inde artsenijbereidkunde inde meeste beschaafde landen bestaat, en dat vooral in Duitsohland door de vrije en zelfstandige studie dier wetenschap de Pharmacie tot haar tegenwoordig aanzienlijk standpunt is gestegen. Op voormelde gronden wenschen zij dat het amendement Rombach geen meerderheid verwerve, en dat de Kamer aan het Ontwerp der Regeering met betrekking tot het doctoraat in de artsenijbereidkunde hare adhaesie schenke. ’t Welk doende, enz. K. V. Mijnheer de Redacteur! Het laatste nommer van uw Weekblad heeft voornamelijk mijne aandacht getrokken door twee belangrijke tegenstellingen. Ineen adres aan de Tweede Kamer en ineen overgenomen ingezonden stuk wordt de wetenschappelijkheid van den apotheker ernstig op den voorgrond gesteld en aangedrongen om zijne waarde inde maatschappij te verheffen. Ik heb dit in hooge mate toegejuicht en daarom temeer smartte het mij in het