pharmaceutische onderzoekingen zijn. Werd toch reeds de saponin sedert lang in sommige wortels, zoo als Saponaria officinalis, Gypsophila Struthium en vele anderen onderkend, zoo is zij thans in grooter hoeveelheid uit den bast van Quillaja Molina DO. (Quülaja Saponaria Molin.), een prachtige boom in Chili te bereiden. Deze plant behoort tot de familie der Eosaceae, afdeeling der Spiraeaceae , en is in dit land, alsmede in Peru inheemsch; het afkooksel van den bast, dat zeer sterk schuimt, wordt aldaar algemeen met water tot het reinigen der wasch gebruikt.

Berg heeft in het vorige jaar de Quillaja-bast naauwkeurig onderzocht. (Zie dit Tijdschrift 1861 bh 309.) Eeeds in 1828 hebben Henryenßoutron Charlard(l) dezen bast onderzocht. Zij leiden den naam Quillaja af van het Chilisch woord Quüloaii (wasschen.) Zij hebben dein water en alcohol oplosbare, niet kristalliserende, reuklooze saponin bereid. Martius onderzocht den bast in 1842. Hij behandelde ze kokend met alcohol en zonderde er eene stof uit af, welke sterk niezen veroorzaakte, doch die op platinablik niet volkomen verbrandde. De eigenschappen van dit ligchaam maakten het wel waarschijnlijk, dat het afgezonderde ligchaam saponin was , maar hij was niet inde gelegenheid een naauwkeuriger onderzoek omtrent deze zelfstandigheid te ondernemen. Hij vermoedde de overeenkomst met saponine, doch vermeende er den naam van quillaiu aan te moeten geven. Eenige jaren later onderwierp hem Dr. Bley (2) onderscheidene Chilische droogerijeu ter bestemming. Onder deze bevond zich ook de Quillaja-bast, onder den naam van Gascara Quillay. Ten opzigte van het gebruik van dezen bast melde hij, dat men den bast gedurende twee dagen in water te weeken legt, hem dan tusschen steenen fijn maalt en dan met water aanroert. Twee oneen van den bast waren genoeg om een kleed te wasschen. Ook hij merkte het eigenaardig (1) Blejra Archiv. der Pharmacie 1828. B. 25 S. 294. (2) » * „ « 1844. B. 87 S. 82.

9