van antimonium-chloruur geeft met zwavelwaterstof in het begin slechts eene kleuring en eerst bij langer staan een hoogst gering praecipitaat.

4. Bij de verhouding van 1 :30000 wordt de reactie eveneens nog duidelijk bespeurd, doch eerst na verloop vaneen half uur. Zwavelwaterstof kleurt eene geringe hoeveelheid eener zoo verdunde oplossing nog wel geelachtig, maar zelfs na verloop van 12 uren bemerkt men geen praecipitaat. 5. Bij de verhouding van 1: 40000 was de reactie ook nog na lang staan twijfelachtig en bij 1 : 50000 niet meer te bemerken. Bij deze reacties is nog het volgende op te merken: a) Behalve zoutzuur kan de oplossing ook nog andere zuren bevatten, alleen moet salpeterzuur vermeden worden. b) De hoogere zuurstofverbindingen van het antimonium verhouden zich even als het oxyd. cj Zink moet bij de reactie altijd in overvloed aanwezig zijn. dj Gebruikt men oude platina-deksels, zoo neemt men steeds waar, dat het antimonium-praecipitaat het eerst op de ruwe plaatsen gevormd wordt. Daar het bij analytische onderzoekingen gewoonlijk daarom te doen is, antimonium bij tin en ook wel bij arsenicum te onderkennen, in zooverre deze drie metalen met zwavelwaterstof en zwavelammoniutn zich overeenkomend verhouden, en de beide eersten tezamen verkregen worden, als men de zwavelmetalen met nitras en carbonas natricus smelt en de massa met koud water behandelt, of als men ze met rockend zoutzuur verwarmt, of ze met carbonas ammonicus trekt of met zure sulphis kalicus behandelt, zoo bleek het noodzakelijk te onderzoeken, hoedanig zich, onder de bij de antimonium-reactie gegevene omstandigheden, tin-oplossingen, hoedanig arsenicum-oplossingen, en hoedanig vloeistoffen, welke behalve antimonium ook tin of arsenicum bevatten, verhouden. B. Invloed van het tin op de antimonium-reactie. 1. Wanneer men eene oplossing van tinchloruur of tinchlorid en zoutzuurhoudend water, dat 1 deel tin in 1000

116