deel en bevat ineen platinadeksel brengt en er een stukje zink in legt, zoo wordt het platina spoedig met een mat grijs tin-bekleedsel overtrokken, dat tamelijk wel in kleur overeenkomt met het platina en met het bruinzwarte antittionium-praecipitaat niet kan verwisseld worden. Het tin-Praecipitaat lost eenigzins langzaam in koud, doch dadelijk 1Q heet zoutzuur tot chloretum op.

2. Eene oplossing welke 1 deel antimonium en 1 deel tin lQ 2000 deelen vloeistof bevat, gaf bijna dadelijk een karakteristiek zwart bekleedsel. 3. Eene oplossing welke 1 deel antimonium en 10 deelen in 10000 deelen vloeistof bevat, leverde na verloop van /s—1 minuut eene zeer duidelijke antimonium-reactie. 4. Zelfs bij verhoudingen van 1 deel antimonium en 20 deelen tin in 20000 deelen en 1 deel antimonium en 20 deeten tin in 40000 deelen vloeistof, werden grijszwarte bekleedsels verkregen, welke duidelijk te onderscheiden waren van de zuivere tin-praecipitaten. Het is alzoo duidelijk, dat de aanwezigheid van tin de antimonium-reactie niet alleen niet verhindert, maar in betrekking tot hare gevoeligheid aanmerkelijk bevordert. Behandelt men het bekleedsel met zoutzuur koud of bij techte warmte, zoo lost het tin tot chloruur op, dat gemakkelijk inde oplossing door kwiksublimaat is aan te toonen, terwijl het antimonium als een zwart poeder onopgelost blijft. Hog is ten opzigte der tiu-reactie te bemerken, dat men °°k dan metallisch tin bekomt, wanneer men meta-tinzuur een weinig verdund zoutzuur ineen platina-schaaltje krengt en er zink in legt. Hieruit ziet men, dat men op vermelde wijze werkende een gehalte antimoniumoxyd of uiitimoniumzuur in meta-tinzuur spoedig en op gevoelige wijze kan ontdekken. Ook het overschot, bestaande uit antimolllas natricus en uit in zoutzuur moeijelijk oplosbaar tinoxyd, men bij de qualitative analyse bekomt, als men het zwatelmetaal met uitras en carbonas natricus smelt en de ge- massa met koud water behandelt, onderzoekt men et eenvoudigste verder op die wijze dat men het op het

117