die van het stukje kamfer waarvan men gebruik maakt. 1° het algemeen verlaat het vliesje gemakkelijker de gebrek®0 en hoekige gedeelte van het gebezigde voorwerp, dan vaD eene ronde en gladde oppervlakte, even als de afgebrok®11 of beschadigde oppervlakte vaneen kristal oplosbaarder 13 dan een ongeschonden kristal.

7. Daar deze vliesjes aanhoudend van de kamfer loslat0 zoo lang zij met het water in aanraking is, zoo verplaats60 zij elkander wederkeerig; daar het voorgaande vliesje d0°r de adhaesie des waters inden vorm van kring vormige lij®®1* wordt weggevoerd, zoo veroorzaken zij daardoor eene zeker® beweging door hunne werking op het fragment, en doen b inde rondte draaijen. 8. Daar deze kringvormige lijnen of stroomen ongelijk vflrl kracht zijn, zoo zal daarmede de rigting en intensiteit beweging in verband staan. 9. Men kan op verschillende wijzen deze kamfervli®3!^ zigtbaar maken, door bij voorbeeld op het water een stuK) kamfer dat gedeeltelijk onder het water is te leggen en de pervlakte ligtelijk met lycopodium te bestrooijen; men 1 alsdan een reeks van horisontale stroomen waarnemen, "’e door de loslatende vliesjes ontstaan, welke het stukje kan1 als het zich vrijelijk kan bewegen, noodzaken rond eene ticale spil te draaijen. 10. De bewegingen van de kamferfragmenten op het "’ worden grootelijks geinfluenceerd en zamengesteld door bn15 onderlinge aantrekking en door de aantrekking welke de wan van het vat, waarin het water is bevat er op uitoefent. 11. Het kamfervliesje, dat op de oppervlakte des waterS uitgespreid is zeer vlugtig, en verdwijnt naar gelang het gev°r^j) wordt vooral inde open lucht, daar het water er slechts klein gedeelte van terug houdt. Daarom verspreidt de k»01^( zich veel sneller aan de oppervlakte des waters, dan 1,1 water zelf of alleen inde lucht, omdat er op de opper'’ voortdurend een vliesje ten koste der kamfer ontstaat) onder de gemeenschappelijke werking der lucht en het 'v verdwijnt.

150