ec'es te besluiten, daar veeleer ieder specifiek bijzondere 'Dehona ook een bepaald , maar binnen zekere grenzen afwisselend gehalte aan organische bases bezit, j analysen van dein buitenste- en binnenste schorsaag afgezonderde schorsen, van verschillende Cinchonen bezigen de tegenwerping van Ho war d, en maken het, met tot de laatste stelling van Weddel waarschijn> dat deze in omgekeerden zin, meer aan de waarheid kadert. Ho war d vond inde parenchymateu.se buitenste sckorslaag eener nchona lancifolia Mutis , welke slechts weinig van het niet S®heel en al te verwijderen bastweefsel der binnenste schorsbevat.

Chinin 1,18 pCt. Cinchonidin en Cinchonin 1,02 „ 2,20 pCt. de binnenste schorslaag daarentegen , welke ontsluitend bastweefsel bestond: Chinin 0,00 Cinchonidin en Cinchonin 0,93 0,93 pCt. ovens wederlegt deze -onderzoeking de meening, dat cal°i(jen inde verdikte bastcellen vervat zijn, waarte- ook resultaten van schorsanalysen der C. lancifolia 111 is in hunne verschillende ontwikkelings perioden Pteken. de dunne buizen dezer Cinchona, welke voor het grootste b^eelte uit celweefsel bestonden, vond namelijk Howard: Chinin 1,07 pCt. Cinchonin en Cinchonidin 0,88 „ 1,95 pCt. Middensoort circa 3 lijnen dikke gerolde schorsen bevatteden: Chinin 1,00 pCt. Cinchonin en Cinchonidin 0,90 „ 3e 0 pCt. 06 S. 5e J. 12

177