deeld met germina van eene mycoderma, die zich ten koste van de zelfstandigheden in het inwendige der celletjes en der houtvezels ontwikkelende, het veranderen in eene zelfstandigheid van eene zwakke cohaesie welke met cellulose isomeer is, en die de eigenschap bezit om gassen en voornamelijk ammoniak te absorberen. Deze laatste op de overblijfsels der sdérogène werkende, kleurt deze zwart en vormt eene soort van verbinding, die, daar zij oplosbaar is, doordringt inde poriën der gewijzigde cellulose en haar deze zwarte kleur mededeelt die zoo kenmerkend •is voor den humus, De ammonia en de zuurstof worden door den humus gecondenseerd, en deze condensatie doet eene voldoende warmte ontwikkelen, ten einde de verbranding der ammonia te bewerken en hare omzetting in water en acidum nitricum; van daar voortbrenging van uitras ammonicus, welk zout zijne basis kan verwisselen met potasch, soda, kalk en alzoo verschillende nitraten vormen, welke zoo belangrijk bijdragen tot den plantengroei.

De voornaamste feiten in deze memorie kunnen tot de volgende punten worden terug gebragt. 1». Omzetting van hout in fulminose onder den invloed eener mycodermische plant; 2°. Absorberende eigenschap door de fulmunose ten opzigte van zekere gassen en voornamelijk ammoniak en oxygenium uitgeoefend; 30. Verbranding inde poriën der fulminose van de elementen van de ammonia en hunne omzetting in water en zoutzuur; deze langzame verbranding wordt kenbaar door het lichten van het doode hout inde duisternis. 40. De identiteit van den humus en de fulminose, de eerste waarvan zijne zwarte kleur verschuldigd is aan de oplosbare zelfstandigheid , die ontstaat ten gevolge der werking van de ammoniak op de overblijfselen der sclérogène of incrustrerende stof der cellen. Men moet wel opmerken, dat al deze feiten niet nieuw zijn, daar de meesten reeds vroeger zijn waargenomen; maar men was nog niet zoover gekomen, om den aard der zelf-

383