medica e triplici naturae regno Oiess. et Francf. 1723) zeg*l van de rbabarber eerlijk genoeg, dat men de stam plant niet

kent; dat zij in groote, in het midden doorboorde en aan een touw gereigde stukken uit China naar Venetië en van daar verder ingevoerd wordt. Geen ervaren geneesheer had de plant in haar vaderland gezien, doch alle bekwame kruidkundigen hielden haar voor eene soort van Lapathum, het geen ook Neuhoff in zijne reis naar China bevestigd heeft„Vulgo magna habere folia perhibetur, interius angusta t superius latiora, margine lanuginoso praedita, flores magni' tudine violarum , radicera brachium crassam et aliquot spi' thamas longam, de quo Hoffmannus in Clavi Schroedefpag. 615 fusius agit,” Als de beste tijd tot inzameling geeft hij op de vroege lente, voor dat de bladen uitkomen; later is het sap niet meer inden wortel geconcentreerd en bij vertoont niet meerde roode of vleeschkleurige vlekken, die eene goede waar kenmerken. Uit het bovenvermelde blijkt nu zoo veel, dat men reeds in oude tijden een Pontischen wortel (rkapontica) gekend heeft, welke later door den wortel der Barbaren (rhdbarhaX*' cum) verdrongen is geworden en dat men inde vroegste tijden meerdere plaatsen van afkomst en stamplaatsen voor de rhabarber vermeldt vindt, doch overeen en ander vol' strekt geen zekerheid heerschte. Ten tijde van Lin na e u s stond het er niet beter mede-Wel had Boerhave in het jaar 1750 vaneen Tartaar* schen koopman oogenschijnlijk echt zaad bekomen, waaruit echter Rheum palmatwm en Rheum undulatum opkwamen > welke beide soorten in ons klimaat geen produkt oplevereU dat met de echte rhabarber overeenkomst heeft. LinnaeuS hield aanvankelijk de Rheum undulatum voor de stamplant eU noemde daarom deze soort Rheum rhabarbarum. Samuel Ziervogel vermeld in zijn klein, onder Linnaeus leiding geschreven Akademisch geschrift (1)’ (1) Rhabaibarum, quod sub praesid. 0. Linnaei publice yentilandlllll aistit S., li ervo g e 1. Opsal 1753,

100