De serum- en de eieralbumine verschillen onderling in haar soortelijk draaiend vermogen, dat voor serumalbumine veel grooter is dan voor eieralbumine. Bovendien is de albumine van eieralbumine veel gevoeliger voor zuren. Om de verschillende graden van oplosbaarheid, waarin de eieralbumine onder den invloed van alkaliën naar gelang van de energie der inwerking, wordt overgevoerd, aan te toonen, moet men, alvorens de ter neutralisatie gevorderde hoeveelheid zuur toe te voegen, de eiwitsolutie eerst met de Na Cl-oplossing vermengen, want de albumine der eieralbumine wordt, als zij eenmaal dooreen zuur afgescheiden is, in Na Cloplossingen altijd onoplosbaar gevonden. Met uitzondering van de vitelline zijnde natief voorkomende albumine-verbindingen in water oplosbaar. Door dialyse kunnen de neutrale zouten (Na Cl) aan hunne oplossingen geheel worden onttrokken, zonder dat er praecipitatie volgt. Verzadiging der oplossingen met neutrale middenzouten brengt, ook bij vitelline-oplossingen, geen praecipitaat voort. Ten opzichte van de oplosbaarheid in water maakt de vitelline dus eene uitzondering, maar het is de vraag, of de vitelline bij hare afscheiding uit den eidooier onder den invloed van den ether niet eenige verandering ondergaat. Daarvan zou hare onoplosbaarheid in water afhankelijk kunnen zijn. -S. I)e vrije albuminen of globulinen. De naam globuline is oorspronkelijk gegeven aan de eiwitachtige stof, die men overhoudt, wanneer uit de op de eene of andere wijze afgescheiden bloedlichaampjes de haematine is uitgetrokken. Men meende vroeger, dat die haematine de bloedkleurstof was en noemde de bij hare bereiding overblijvende stof globuline, omdat men ze van de bloedlichaampjes afleidde. Toen het nu bleek, dat de haematine niet als zoodanig, maar met eene eiwitachtige stof verbonden in het bloed voorkomt, stelde men zich voor, dat deze eiwitachtige stof de vroegere globuline zou zijn, en noemde het samengestelde lichaam, de werkelijke bloedkleurstof, haematoglobuline, welke naam spoedig voor dien van //haemoglobine” heeft plaats gemaakt. _ Later vond men in het bloedserum enz. eene stof, die in scheikundig karakter met alkali-albuminaat overeenkomt. Zij werd aanvankelijk serumcaseïne geheeten, maar al spoedig werd die naam door dien van globuline vervangen. Deze globuline scheen aanvankelijk van het alkali-albuminaat, dat in het bloedserum insgelijks aanwezig geacht werd, te moeten worden onderscheiden, want de oplosbaarheid van de globuline scheen veel grooter te zijn. De door koolzuur afgescheiden globuline zou zelfs in zuurstof oplosbaar zijn. Al die verschillen in oplosbaarheid enz. bleken van bijmengseleu af te hangen, welke gelijktijdig met de globuline uit de dierlijke vloeistoffen werden neergeslagen, waarbij koolzure en phosphorzure soda de hoofdrol spelen. Bovendien waren de vroeger door inwerking van ■sterke alkaliën, kunstmatig bereide alkali-albuminaten en de door inwerking van sterke zuren bereide acidalbuminen wel veel minder oplosbaar gevonden dan de natief in alkalische vloeistoffen voorkomende en de door zuren praecipiteerbare eiwitstoffen. Maar het * bleek allengs, dat, onder den invloed van eene zwakkere inwerking van alkaliën en zuren, de albumine veel meer oplosbaar blijft, zoodat zij in oplosbaarheid met de natief voorkomende eiwitstoffen geheel overeenstemt, m. a. w. dat de graad van oplosbaarheid alleen van de ■energie der inwerking afhankelijk is. Dus is elke grond voor de vroegere scheiding vervallen. Ik zou dus deze stoffen vrije albuminen willen heeten. Hoppe-Seyler, die inde hoofdzaak met mij overeenstemt, noemt ze globulinen. Het algemeen karakter dezer stoffen is, dat zij in water en in neutrale zouten oplosbaar zijn. Dergelijke oplossingen laten echter bij verzadiging der solutie de albumine grootcndeels vallen en evenzoo slaat daaruit het grootste deel der albumine neer, wanneer de vloei-

stof sterk verdund wordt, mits er geen koolzure of phosphorzure soda inde vloeistof is. Zeer geringe hoeveelheden dezer laatste stoffen houden de vrije albumine opgelost, indien zij althans inden zeer oplosbaren vorm aanwezig is. De oplosbaarheid der vijf tot deze groep behoorende eiwitstoffen in zoutoplossingen is zonder twijfel verschillend. De globuline van het bloedserum is het meest oplosbaar; de eenmaal door zuren afgescheiden kaasstof is daarentegen hierin zelfs geheel onoplosbaar. Maar dit verschil is toch niet zoo scherp begrensd, dat men, b. v. in mengsels, deze lichamen van elkander zou kunnen onderkennen. Bovendien is de oplosbaarheid van deze stoffen geenszins constant en wordt zij bij alles des te kleiner, naarmate zij langer met water in aanraking zijn. Ook wordt hare oplosbaarheid door bijgemengde stoffen belangrijk gewijzigd. Naarmate de oplosbaarheid dezer stoffen afneemt, schijnt de coagulatie-temperatuur van hare oplossingen in Na Cl te dalen. Twee natief voorkomende eiwitstoffen van deze groep vertoonen eene physiologische eigenschap, de stolling, die bij de kunstmatig bereide stoffen niet wordt waargenomen. Het wezen dier stolling is tot heden niet opgelost. Wellicht zal het uit latere onderzoekingen blijken, dat de beide stoffen van deze groep, die deze stollingsverschijnselen vertoonen (fibrinogeene stof en caseïne) ten onrechte tot de vrije albuminen of globulinen worden gebracht en inde eerste groep, de albumine-verbindingen, tehuis behooren. {Maandblad voor Natuurwetenschappen). Om niet te geringe hoeveelheden albumine in vloeistoffen aan te toonen, voldoet volgens prof. Heynsius zeer goed vermenging met salpeterzuur en koking. Als men maar niet te weinig salpeterzuur neemt, verkrijgt men onder die omstandigheden een praecipitaat, dat de aanwezigheid van albumine met zekerheid aantoont. Bij zeer geringe hoeveelheden albumine echter wordt de vloeistof wel geel gekleurd maar zij blijft helder en de gele kleur is geen bewijs, want o. a. ook peptonen ondérgaan deze kleuring. In dergelijke gevallen geeft prof. H. de volgende methode op, om de aanwezigheid van albumine met zekerheid aan te toonen. Men vermengt de vloeistof met eenige droppels gewoon azijnzuur en kookt. Is albumine aanwezig, dan wordt zij door het azijnzuur vrijgemaakt en daardoor tevens zoo onoplosbaar in chloornatrium-oplossingen van 4 pet. en hooger, dat sporen kunnen aangetoond worden. Na het koken behoeft men dus slechts eene zoodanige hoeveelheid van eene geconcentreerde (32 pet. bevattende) Na Cloplossing toe te voegen, dat het mengsel minstens 4 pet. Na Cl bevat. Blijft het helder, dan kan mén tot de afwezigheid van albumine besluiten. In het omgekeerde geval wijst het praecipitaat zelfs reeds met voldoende zekerheid de aanwezigheid van albumine aan en een nader onderzoek van het praecipitaat zelf kan steeds tot bevestiging worden verricht. Bij het steeds veelvuldig gebruik van Aeidum salicylicum en Salicylas natrieus achten wij het niet ondienstig het onderzoek naar de zuiverheid dezer praeparaten van dr. van der Heijden in zijn geheel op te geven. I. ONDERZOEK NAAR DE ZUIVERHEID VAN HET ACIDUM SALICYLICUM. , Men neme ongeveer 0,3 a 0,5 gram van het salicylzuur, dat men wenscht te onderzoeken, en doe ze in een reageerbuisje; vervolgens losse men het zuur in eene zoo klein mogelijke hoeveelheid watervrijen spiritus op en giete de heldere oplossing op een horlogeglaasje, dat men op een wit stuk papier plaatst. Mechanische onzuiverheden zetten zich op den bodemin het midden van het glas af; men overtuigt zich door den microscoop gemakkelijk van haren aard. Laat men daarop zonder aanwending van warmte den spiritus in eene zooveel mogelijk stof- en ijzervrije at-

mospheer verdampen, dan scheidt zich het Salicylzuur in schoone bloemvormige kristalletjes af. Men heeft nu op het volgende te letten ; 1. Zijnde punten der kristalvorming bruin, dan bevat het salicylzuur harsachtige onzuiverheden; het praeparaat is geheel te verwerpen. 2. Zijnde punten zeer lichtgeel, doch niet kogelvormig, als het ware dik saamgesmolten, dan is het praeparaat wel hars- en phenolvrij, echter niet geheel vrij van sporen eener organische kleurstof. Het zuur is dus voor technisch gebruik, waarbij deze verontreiniging niet hinderlijk is, bruikbaar. 3. Zijnde punten violet of rosékleurig, dan bevat het praeparaat ijzer. 4. Zijnde punten helder, Meurloos, dan is het salicylzuur uitmuntend. {Gekristalliseerd t salicylzuur moet deze proef altijd kunnen doorstaan). 5. Bij het verbranden op eene platinaplaat mag geen onverbrandbare asch overblijven. 11. ONDERZOEK NAAR DE ZUIVERHEID EN NORMALE SAMENSTELLING VAN SALICYLAS NATRICUS. 1. De droge salicylzure natron mag in geen enkel opzicht, in uiterlijk, kleur, reactie, eene verandering ondergaan bij bewaring op een droge plaats. 2. De oplossing van het zeer gemakkelijk oplosbaar zout moet helder, kleurloos en reukeloos zijn, en m,vf slechts bij zeer geconcentreerde oplossing eene lichte Eijnwijnkleur vertoonen. 3. Bij voorzichtig overgieten met water in eene schaal of een bekerglas (voornamelijk bij grootere hoeveelheden zeer in ’t oog loopend) mag geen gasontwikkeling plaats hebben. Bemerkt men eene gasontwikkeling (die een man van het vak zeer wel weet te onderscheiden van de natuurlijk ontwijkende, door het water verdreven luchtbelletjes) dan heeft men niet te doen met eene volkomene verbinding, maar met een mengsel van salicylzuur en dubbel koolzure natron of koolzure natron, welke beide zouten bij het omroeren met water belletjes ontwikkelen, die gemakkelijk als kooldioxyde kunnen worden herkend. Eerst nadat dit volkomen is ontweken, blijft er, zoo de mengingsverhoudingen juist waren, normale salicylzure natron in oplossing. Dit zout moet in vasten toestand een volkomen homogeen praeparaat zijn, zonder de boven beschreven gasontwikkeling, daar men anders onvermijdelijk fouten zal maken in het gebruik, betreffende de hoeveelheid. Natuurlijk is zulk een mengsel, ook bij het schoonste uiterlijk, van veel geringer waarde dan de normale verbinding. 4. De salicylzure natron moet neutraal of, volgens den wensch van vele geneeskundigen, hoogstens zwak zuur reageeren. 5, Ten einde nog meer zekerheid te verkrijgen en de onder 3 beschreven proef te controleeren, voege men bij eene kleine hoeveelheid van het te onderzoeken zout chloorwaterstofzuur, terwijl men onmiddellijk daarna eenige droppels water daarop giet. Bij normalen salicyl zuren natron mag geen gasontwikkeling ontstaan. Het door Hager indertijd aanbevolen onderzoek van het salicylzuur door middel van chemisch zuiver (kleurloos) Engelsch zwavelzuur, geeft, als het niet zeer nauwkeurig volgens de voorschriften wordt uitgevoerd, licht aanleiding tot onjuiste gevolgtrekkingen, en geen duidelijke opheldering over de oorzaak der eventueel ontstaande gele of bruine kleur. Op het vCongrès international dhiygiène” te Parijs heeft Nederland eene aangename voldoening gesmaakt. Het voorstel van den heer J. G. Jager, van Amsterdam, door de eerste sectie aangenomen, dat de qualiteit van het drinkwater een onderwerp behoort te zijn van ** staatszorg, heeft aanleiding gegeven, dat zich eene talrijke internationale Vereeniging heeft geconstitueerd, om inde verschillende landen het drinkwater tot eene zaak van staatszorg te verheffen. Het voorloopig bestuur heeft als eerevoorzitter den heer Edwin Chadwick, uit Enge-