het ligchaamsgewigfc te vermeerderen. De warmtevoortbren* gende stof is ongeschikt tot vorming van bloed; bij een overmaat boven de geschikte verhouding verliest deze hare werkzaamheid. Hierbij wordt vooropgezet, dat men zoo veel spijs aan het individu aanbiedt, als het verlangt of eetlust heeft.

Vooronderstellen wij dat een knaap alleen voor de onderhouding van het gewigt van zijn ligchaam een half oncs bloed- en vleeschvormend voedsel noodig heeft, zoo zal hy dit bekomen in het aardappelvoedsel, wanneer hij in ktaat is dagelijks l1/2 pond of 24 oneen gekookte aardappelen te verteeren ; hij zal echter tot vermeerdering zijner spierzelfstandigbeid eene grootere hoeveelheid moeten nuttigen. De aardappelen nu bevatten op 1 gewigtsdeel bloedvermende zelfstandigheid 9 tot 10, stellen wij 10 gewigts* deelen warmtevoortbrengende stof (stijfsel), In 24 oneen gekookte aardappelen zijn vervat 5 onceo stijfsel, van welke slechts 2% oneen worden verbruikt tot voortbrenging van warmte in zijn ligchaam; de rest van 2 j/3 oneen bezwaart zijne ingewanden en wordt zonder nut aa° te brengen weder uitgeworpen. In 5 oneen erwten zijn slechts één once bloedvormendo stof (alzoo even zooveel als in 48' oneen gekookte aardappelen) en 2Vs oneen stijfsel vervat. Het is duidelijk, dat, al3 wij nu een mengsel maken van 12 oneen gekookte aardappelen en eene erwtenpap, uit 21/, oneen erwten bereid; wij daarin hebben: bloed? ormende wamtevoortbrengentk stof. stof. 12 oneen aardappelen bevatten 0,250 2,50 onceo 2% „ erwten „ 0,500 1,25 „ 14x/2 oneen tezamen 0,750 3,75 onceö of de verhouding —l:5, in overeenstemming met de ligchaamsbehoefte van den knaap. Deze zal nu niet alleeö dit mengsel van 14% oneen erwtenbrij en aardappelen ge' makkelijker verteeren dan de vroegere 24 oneen aardappelen alleen» die hem onvolkomen konden voeden, maar hij

140