Zes analysen van koemelk gaven gemiddeld 44,24 gram melksuiker per liter (41,64 gram tot 48,56 gram voor de beide uitersten).

Asch. De derde hoeveelheid wei bedrage bij voorbeeld 35 c. c. Deze verdampt men in eene afgewogen platinaschaal tot op % gedeelte der vloeistof op het open vuur en op het laatst op een waterbad. Wanneer het gewigt van het overschot na twee wegingen niet meer verandert, calcineert men en bekomt de asch. Mellcreulc. Het schudden van versche melk met 3 tot 4 volumdeelen sulphidum carbonicum levert een belangrijk resultaat. De zwavel wordt nadat het mengsel eenigen tijd in rust gestaan heeft gepraecipiteerd zonder dat de boter wordt opgelost, doeh neemt het geurige beginsel daarvan mede. Laat men dit van zelf verdampen, zoo blijft een smerig, bijna onweegbaar overschot terug, dat het aroma van het voeder van het dier dat de melk geleverd heeft in den hoogsten graad bevat. In het algemeen is het een aangename voederreuk , maar soms ook een onaangename, afkomstig van genuttigde stinkende planten, of ook wel een ranzige reuk van bedorven voeder. Alleen de koemelk vertoont dit eigenaardig verschijnsel. In geitemelk bij voorbeeld is den aard van het voeder niet op deze wijze waar te nemen. Kleur der melk. Een ander eigenaardig kenmerk van koemelk is hare kleur, als men de afzondering der boter in den laetobutyrometer bewerkstelligt. Het inde buis op de oppervlakte der vloeistof drijvende vet is altijd geel gekleurd. De schrijvers vonden geen enkele uitzondering bij al hunne proeven en die overigens wel afhankelijk zal zijn van het gebruikte voeder. Maar het is ook een niet minder standvastig waargenomen verschijnsel, dat de boter van geite-, schape-, vrouwe- en ezelinnemelk bereid volkomen kleurloos is. (Zeitschr. des allgem. Oesterr. Apoth. Ver. 1865 en Hager’s pharmaceutische Centralhalle 1865, No. 9.)

154