Over colchicin; door dr. M. Hübler.

Men bereidt dit alkaloïd door de fijn gestampte zaden van Colchicum autumnale met beeten alcohol van 90 pCt. uit te trekken , de vereenigde vochten tot siroopdikte te verdampen en nog heet met de twintigvoudige hoeveelheid water te vermengen; na rustig staan en bekoelen wordt dan de vette olie verwijderd. Daarna wordt de vloeistof met acetas plumbicus basicus vermengd , zoo lang er nog een praecipitaat ontstaat; in het Altraat wordt het overvloedig lood verwijderd door middel van phoaphas natrious, waarna de colchicin door acidum tannicum wordt afgezonderd. Daar het eerste en het laatst ontstane praecipitaat geelachtig gekleurd is, zoo moet men de praecipitatie bij gedeelten bewerkstelligen. Ter afzondering van de colchicin uit de looizure verbinding , vermengt men deze nog vochtig met loodglid, zoodat er eene vloeibare pap ontstaat, waarna men het mengsel onder gedurig roeren tot droog brengt. Deze handelwijze herhaalt men zoolang, tot dat men een voldoend zuiver product bekomen heeft. De colchicin stelt na gedroogd te zijn een witachtig, broos stof daar, die bij wrijven met den stamper harsachtig zamenpakt. Zij lost in water gomachtig op, doch niet in aether. De reuk is flaauw specerijachtig en in zelfs zeer verdunde oplossingen is de smaak sterk bitter en werkt, zoo als proeven op honden hebben geleerd, als een vrij sterk vergif. De waterige oplossing vertoont de volgende reactiën: Zij is zonder merkbare werking op lakmoes; chloretum auricum veroorzaakt een geel, vlokkig praecipitaat, chloretum hydrargyricum een wit. Minerale zuren en alkaliën kleuren de oplossing donker geel. Laat men een weinig zwavelzuurhydraat loopen bij slechts weinige korreltjes colchicin cn verdeelt men deze snel er in met een glazen staafje, zoo wordt de vloeistof rondom de colchicin donkergroen gekleurd, welke kleur snel in geel verandert; voegt men dan

271