tegenwoordigheid van tin volstrekt het oplossen van het lood niet tegengaat of voorkomt.

Ter beantwoording van de eerste in Tiet hesluit van den Wden Junij 1864 mij gestelde vraag, heb ik gereedschappen van zuiver tin doen vervaardigen, en hiertoe Banca-tin, het zuiverste uit den haudel, doen smelten en gieten inde modelgietenjen bij het departement van Oorlog in gebruik. In niets is hier van de gewone wijze van tingieten afgeweken ; waaruit dan ook bleek dat zuiver tin even gcmakkelijk smelt en zich even gemakkelijk gieten laat als het geallieerde. De bewerking kwam spoedig tot stand en bewees dus de eenvoudigheid van het fabriekaat. Ik dien echter hier op te merken, dat de van zuiver tin vervaardigde voorwerpen minder hard zijn dan de met lood geallieerde en ook minder tegen een stoot bestand zijn, daar zelfs eene zachte drukking hen misvormt. Hoe groot zou het minimum lood zijn , dat deze voorwerpen harder maakte ? Om deze tweede vraag te kunnen beantwoorden moest ik verschillende proeven met mengsels in verschillende verhoudingen nemen, die mij tot den uitslag brachten, dat een alliage van 5 ten honderd, dat wil zeggen 95 deelen zuiver tin op 5 deelen lood, tegelijk aan de dubbele eischen van hygiène en duurzaamheid van het voorwerp , zoo volledig mogelijk voldeden. Dat het mengsel van 5 ten honderd lood aan de eischen van hygiène voldoet, hebben mij verschillende onderzoekingen geleerd, en wel, dat de kleine hoeveelheid die aan het tin de noodige vastheid geeft, aan de verschillende oplossingen waarbij de alliages van 15 en 10 ten honderd aangetast werden, weêrstaud bood. (1) Drie pannen, de een uit de alliage van 15 ten honderd , de andere uit de alliage van 10 ten honderd, de derde uit die van 5 ton honderd, zijn allen in aanraking met (1) Hoe E. dit met de lichtbruine verkleuring die hij straks ziet in verhand brengt, is mijjniet duidelijk. N.

356