van intensiteit te kunnen bewijzen. Schoenbein zelf heeft, zoo als algemeen bekend is , een reageerpapier voorgesteld , dat doortrokken is met eene oplossing van één deel iodetum kaiicum, tien deelen amylum en twee honderd deelen water. Hij geloofde dat dit papier geschikt was om het atmospherische ozon aan te toonen en te bepalen. Dit reactief is sedert gewijzigd geworden door James (van Sedan), die er de gevoeligheid van verhoogd heeft. Met dit papier zijn talrijke waarnemingen gedaan, maar zij hebben ons niets zekers geleerd omtrent de natuur noch zelfs omtrent de hoeveelheid van het ozon, omdat men hetzelfde reactief heeft kunnen gebruiken om andere agentia, inde dampkringslucht aanwezig, aan te toonen en te meeten, zoo als onder anderen het aeidum hypoazoticum en het chlorium (Heller, Gag. méd. de Paris , 1865). Welk vertrouwen kan men nu aan een agens stellen, dat te gelijkertijd de aanwezigheid van verschillende zelfstandigheden aantoont en hoe kan men aan het ozon het deel dat het toekomt in eene reactie toesehrijven, waarvan het mogelijk slechts eender composanten uitmaakt ? Men had uit de krachtige osyderende eigenschappen, welke men aanvankelijk aan het ozon toegesehreven en vervolgens proefondervindelijk aangetoond had , besloten, dat dit beginsel, op dein ontbinding zijnde organische zelfstandigheden werkende, de miasmen die er zich uit ontwikkelden moest verbranden en vernietigen en alzoo de voortbrenging van miasmatische ziekten, om ’t even of zij sporadisch, epidemisch of endemisch waren, moest kunnen tegenwerken. Men trachte derhalve zekere geneeskrachtige eigenschappen toe te schrijven aan den graad van overvloed van ozon in het medium dat men inademde. Yolgens deze leer bevorderde de te veel geozoniseerde lucht de ontwikkeling der ontstekingachtige ziekten en bepaaldelijk die der ademhalingswerktuigen, die er het eerst door worden aangedaan; in te geringe hoeveelheid geozoniseerd moest het de organische in ontbinding zijnde zelfstandigheden slechts onvolkomen vernietigen. *

99