Hij nam waar dafc, toen hij het verschijnsel van het' ontstaan van wasch opmerkte , de temperatuur waarbij dit plaats had , minstens 31° C. moest zijn. Dit is de hoogste warmtegraad noodig voor het ontstaan van het wasch dat bespeurd wordt op de schil van zekere vruchten; deze temperatuur heerscht er ook in het binnenste vaneen bijenkorf wanneer de bijen het wasch uitzweeten , waarvan zij hunne cellen bouwen. Hoewel het moeielijk was de verschillende phasen van deze verandering inde vruchten waar te nemen , welke Verandering hij voornamelijk had waargenomen bij de pruimen , die zich met een wit stof overdekken , dat niet anders is dan zuiver wasch, zoo kon hij alleen waarnemen, dat het zuur dat zeer overvloedig verspreid was inde suikerachtige stof der vrucht, niet in het wasch, dat het buitenste vruchtvlies overdekt, bestaat, hetzij, dat het niet tusschen de poriën is kunnen doordringen , hetzij dat het door de lucht of de zon is verdreven geworden. Daar dit wasch van dezelfde natuur is als dat, wat tusschen de ringen van het abdomen der bijen wordt afgezonderd, zoo moet ook de wijze van omzetting dezelfde zijn, niettegenstaande het verschil dat er bestaat tusschen den plantaardigen en dierlijken voortbrenger. Hoewel het nu bijna even moeielijk was deze transformatie bij de bijen waar te nemen , zoo vermocht men toch door aanhoudende opmerking het middel te doorgronden , waarvan zich de natuur in dit opzicht bedient. De bij heeft het vermogen naar willekeur de honig, of het bloemensap in zijn natuurlijken staat bij zich te houden, nadat zij dit uit de bloemen getrokken en gedurende eenigen tijd inde maag gehouden had, of wel, het in wasch te veranderen. In het eerste geval ondergaat het zuur, dat in haar vergifblaasje vervat is, geenerlei verandering. Maar wanneer zij overgaat tot de verwerking der suikerstof in wasch , wordt dit blaasje gedeeltelijk geledigd, of ten minsten verliest het zuur een gedeelte van zijn kracht, de bij is minder boosaardig en haar steek minder gevaarlijk. Dit

265