feit bewijst, dat het zuur een groote rol speelt inde transformatie en wat gewicht aan deze waarneming bijzet is, dat de bij die alleen honig voor haar voeding tot zich neemt on wier zuur bij gevolg buiten gebruik is, dikwijls de behoefte schijnt te gevoelen zich er van te ontlasten; men bespeurt dan dat zij in beweging is, haar angel tegen het hout of het stroo van hare korf drukt, altijd gereed zich op den onvoorzichtige te werpen, die zich aan hare gramschap blootstelt. De bij die haar waseh heeft gefabriceerd, zoekt rust, maar niet dan nadat zij zich ontlast heeft vaneen roodachtig gekleurd en onaangenaam riekend vocht.

Wanneer men de bijen houdt opgesloten tijdens zij werken aan de vorming van het wasch en zij zich niet kunnen ontdoen van dit overblijfsel der verandering van de honig, sterven er eenige van die met dit onzuivere vocht schijnen beladen te zijn , nadat zij vruchteloze pogingen hebben aangewend om een uittocht te vinden. Daarom moet men nimmer de bijen gevangen houden , wanneer men ze noodzaakt om nieuwe honigraten te maken of men ze een te waterachtig voedsel verschaft. Het beste voedsel dat men ze alsdan geven kan, bestaat inde honig, die inde raten vervat is, namelijk die , welke door de bijen zelven inde cellen is neêrgelegd, die zij vervolgens met een huidje van wasch hebben overdekt, ten einde ze zuiver en vloeibaar te houden. Uit bovengezegde volgt, dat de bij , op het oogenblik dat de verandering in wasch plaats heeft, bevrijd is vaneen gedeelte van haar venijn, of dat dit ten minsten een deel van zijn kracht verloren heeft. Mogelijk is daarin eender redenen gelegen dat deze insecten onder deze omstandigheden minder gejaagd zijn en de onbewegelijkheid kunnen bewaren welke noodig schijnt voor de verandering in wasch. Men weet dat de bij in zijn natuurlijken staat levendig, onrustig is en steeds gereed om zich te werpen op alles wat zich rondom haar beweegt. Eene geringe aanleiding vertoornt haar en deze toestand van opwekking is zoo groot, dat men ze dikwijls gereed ziet om zelfs het hout en het

266