nen. JSTu houdt men oogenblikkelijk op met verhitten en laat zeer langzaam bekoelen, waarbij de massa violetbruin wordt. Na volkomen bekoeling behandelt men de massa met zoo veel water, als ter oplossing van de overvloedige potasch noodig is , en men bekomt dan een violet poeder , dikwijls vermengd met een veel lichter groenachtig grijs poeder, dat door deeantatie vrij goed van het eerste kan afgezonderd worden; beide bevatten kwikoxyd en potasch. Heeft men nu slechts met geringe hoeveelheden en in niet te sterke hitte gewerkt, zoo blijft slechts de violette verbinding terug. Het poeder wordt op een poreuse porceleinen plaat gedroogd, waarna alsdan het violette poeder zich als een netwerk van ruitvormige octaëders vertoont, welke volkomen doorzichtig zijn en eene vale kleur bezitten. Het sp. gew. is 10,31. De verbinding is watervrij én wordt door afwasschen met water langzamerhand ontleed'; na gedurende 4 uren kokens met water kon echter niet al de potasch uitgetrokken worden. Het is echter goed de laatste wasschingen met alcohol in plaats van met water te bewerkstelligen. Bij verhitting der violette verbinding op platinablik, ontwijkt al het kwikoxyd, en de potasch blijftin gesmolten toestand terug. De analyse gaf 81,4—81,9 pOt. kwikoxyd en 18,6—18,1 pCt. potasch. De formule KO, 2H g O vordert 82,1 pCt. Hg O en 17,9 pCt. KO. Dat er minder kwikoxyd gevonden werd, komt daar Van daau , dat êené kleine hoeveelheid alcali buitengewoon hardnekkig aan de verbinding aanhangt. Wanneer de oplossing, waarin de violette verbinding vervat is, slechts eenige minuten in smelting gehouden wordt, zoo wordt deze laatste bijna geheel ontleed, en de massa geeft nu bij uittrekking met water het bovengenoemde groene poeder. Dit is watervrij en amorph en bevat ook na het aanhoudenst afw'asschen nog potasch. Verschillende proeven gaven 3—5 pCt. KO en de schrijver gelooft, dat een gedeelte der potasch slechts mechanisch tusschen de moleculen eener niet te isoleren verbinding, wellicht zelfs de violette verbinding, is geplaatst. De

290