N°. 1213.

WOENSDAG 2B MAAET.

'1894.

HET OOSTEK

Pffitó uk €|ïi$tlijlse ||iW|ïfit

Ziet, Hfl komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook Redacteur: J. VAN 'T LIXDEXHOUT. Ee armen hebt gijlieden altijd met u, maar Mij hebt gij

degenen, die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der _ n/rTTTlfYPAT niet altijd.

aarde zullen over Hem rouw bedreven; ja amen. (jGVGP. . . 11. - , Joh. 12 vs. 3.

Openb. 1 vs. 7. TE NlJMEGEN.

Dit blad verschijnt eiken Woensdag. Abonnementsprijs per halfjaar ƒ1.50. Afzonderlijke nummers 10 Cent. Prijs der Advertentiën: van 1—10 regels elke regel meer 10 Gent.

Advertentiën gelieve men franco te zenden aan den Uitgever te Nijmegen; Ingezonden Stukken aan de Redactie en Gelden aan den Administrateur A. J. Bloemendal te Neerbosch.

De tweede Psalm.

De tweede Psalm ia op een anderen, hoogeren toon gestemd dan de vorige. De eerste psalm, waarmede wij ons onlangs bezig hielden, was een kalme leerpsalm. Ditmaal is het een profetische psalm, vol majesteit, in welken de zanger een blik op het toekomstige Messiasrijk werpt, 't Was het menschenleven, dat ons onlangs door het Woord van God duidelijk werd voorgesteld ; ditmaal ia het de gang in de geschiedenis van het Godsrijk, die ons in korte, sprekende trekken geschetst wordt, 't Was de vrome, die ons in den eersten Psalm geteekend werd als een boom, geplant aan waterbeken, hier is het de Heer der vromen, de Heer der heerlijkheid, dien wij aan de rechterhand der majesteit Gods zien zitten. Ja, wij worden van de aarde in den hemel verplaatst, en zien den Almachtige in Zijne majesteit, en den eeuwigen Zoon van God in Zijne heerlijkheid, hoog verheven boven de aarde. Indien wij een woord uit het ÏST. T. als opschrift boven dezen Psalm willen plaatsen, zou't bet woord des Heeren zijn, kort vóór Zijn hemelvaart gesproken : »Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde", of ook de uitspraak van Paulus over den verhoogden Heiland: »God heeft Hem een naam gegeven, welke boven allen naam is, opdat in den naam van Jezus zich zoude buigen alle knie dergenen, die in den hemel, en die op de aarde, en onder de aarde zijn."

Christus in de kracht Gods de Overwinnaar over alle zljne vijanden.

is in 't kort de inhoud van onzen Psalm; deze gedachte wordt door den Psalmist schoon uitgewerkt. In vier afdeeliogen splitst zich onze Psalm als een schoone symphonie; 't zijn vier partijen of personen of koren, die op elkander volgen, en gehoord worden :

De woedende vijanden,

De Almachtige God,

De verheerlijkte Zoon van God,

De ver manende.Psalmist.

De woedende vijanden vs. 1—3.

Als wij in de kokende branding der zee naar beneden zien, aanschouwen hoe de golven tegen de rotsen slaan, en het gedruiech der woedende wateren hooren, dan is 't: waarom woeden de heidenen en bedenken de volken ijdelheid ? De Koningen der aarde stellen zich op, en de Vorsten beraadslagen te zamen tegen den Heere en tegen Zijn Gezalfde, zeggende: Laat ons hunne banden verscheuren, en hunne touwen van ons werpen.

Hoe dikwijls is deze teekeniug in de geschiedenis van het Godsrijk verwezenlijkt tot op dezen dag! Wat Johannes in 't begin van zijn Evangelie zegt: »De duisternis heeft het licht niet begrepen" heeft Christus in Zijn rijk duizendmaal ondervonden. Als Hij zelf, het Licht der wereld, stil en zacht als het lam in 't midden zijner woedende vijanden, stond in de zaal van den Hoogepriester Kajafas, voor den troon van Koning Herodes, voor den rechterstoel van den Romeinschen Landvoogd Pilatus; als tegen den heiligen Koning der waarheid Joden en heidenen, Yolk en Vorsten, Geestelijken en Wereldlijken samenspanden, werd het woord vervuld : Waarom woeden de heidenen ?

Als Zijne jongeren om de prediking des Evangelies voor den Joodscben Raad stonden, als Sadduceën en Farizeën, Volk en Overheid eenparig op hem losstormden, werd het woord vervuld: Waarom woeden de heidenen ? Petrus heeft dan ook dit Psalmwoord in Hand. IV op zichzelven en zijne medeapostelen toegepast.

Als in de twaalf bloedige vervolgingen der Christenen gedurende de drie eerste eeuwen de Romeinsche Keizer en het Romeinsche Volk tegen de Christenen woedden, of als ten tijde van Luther de Keizer en en de Paus tegen de reine leer des Evangelies als met een eed zich verbonden, als een nieuw heidendom te midden der Christenheid in onze dagen zijn hoofd verheft, als eene Godverloochende Wetenschap, en een vermetele, goddelooze Tijdgeest, of als gewetenloosheid in de hoogere en ruwheid in de lagere standen samenwerken, om Bijbel en Christendom uit te roeien, dan is het wederom : Waarom woeden de heidenen ?

Waarom? Zij zelve verraden de reden waarom: sLaat ons hunne banden verscheuren, en hunne touwen van or.s werpen."

De natuurlijke mensch wil zich in zijn trots en hoogmoed geen banden der tucht laten welgevallen, geen touwen der gehoorzaamheid dulden.

En wat zijn die banden en touwen tegen welke de natuurlijke menech zich verzet ? Zijn het ijzeren ketenen, die naar beneden trekken? O neen, »Mijn juk is zacht, zegt Jezus, en Mijn last is licht." De eeuwige geboden Gods, de heilige wet van Christus is een zacht juk en een lichte last. Niet waar, geliefde Christenen, wij kunnen uit onze ervaring getuigen : De geboden van Christus zijn niet zwaar. Hoe getrouwer men ze opvolgt, des te meer is het ons goed aan het hart; hoe langer men zich daaraan gewent, des te meer worden zij van een last een lust, van iets, dat ons in den aanvang zwaar drukt, wordt het ons langzamerhand eene eere *), zoodat men de geboden van Jezus niet als een knellend juk van zich wil afwerpen, al zou men het ook kunnen. Wat daarentegen gebeurt, als men de heilige banden der godsvrucht verscheurt, en de zachte teugels van de geboden Gods van zich werpt, heeft de wereld in menigen noodlottigen opstand, en ons volk in de koortsachtige woede van de revolutie in 'tjaar 1848 op smartelijke wijze ondervonden, waarin met de banden van den godsdienst ook die der maatschappij werden losgemaakt. En in weerwil van dat alles is de wereld nog zoo blind sn waant dan eerst vrij en gelukkig te zijn, als zij zich van het zachte juk van Christus en van de heilige tucht der Goddelijke geboden vrijmaakt.

Wij hebben de woedende vijanden gehoord, laat ons nu hooren:

Den almachtigen God vs. 4—6.

»Maar die in den hemel woont zal lachen." O majestueus: Maar! Hier op

aarde ontstuimig woeden, daar boven zalige

rust. Hier machtelooze woede, daar de stil voortwerkende almacht Gods. Gelijk de rots in de zee vast staat, al mogen de golven tegen haar bruisen en slaan, blijft

>) In het Duttsch staat: aus einer Bürde eine Würde Door eene vriendelijke hand werd mij bericht dat eine Bürde eigenlijk is een_ zak gras, welke men dikwijls vrouwen op den rug ziet dragen, alzoo een zwaar pak, of zware last. Men kan alleen door omschrijving de Daitsche woorden in verstaanbaar Hollandsch overbrengen.

God de Heer onbewegelijk. Gelijk de zon aan den hemel staat, al mogen de wolken haar bedekken, de nevelen haar verduisteren, de stormen onder haar loeien, gelijk zij rustig haar glans verspreidt, ook over wolken, nevelen en stormen, en altijd de overhand behoudt, zoo troont de Almachtige God in heilige majesteit en zalige rust bij het woeden der zonde en onder de stormen des tijds: »God is verheven boven de schade en den spot der wereld." Alle raadslagen der menschelijke list, alle woeden van menschelijk geweld is voor Hem belachelijk ; de eeuwige gedachten van Zijn rijk gaan toch rustig haar gang en zullen dat blijven doen tot in eeuwigheid. Ofschoon het thans nog dikwijls is, alsof God zwijgt bij het woeden Zijner vijanden, ofschoon Hij thans nog schijnbaar het ongeloof en de zonde laat triumpheeren, zoodat de dwazen in hun hart zeggen : Daar is geen God, ja zelfs de vromen zuchten: Hoe lange, Heere? zal het echter altijd niet zoo blijven. God zal niet altijd in zalige rust in den hemel troonen, maar zal ook Zijn sterken arm tot de aarde uitstrekken; Hij zal niet altijd lachen om Zijne vijanden, maar ook tot hen spreken in Zijn toorn.

Sinds de dagen van den zondvloed tot op dezen dag, wisselen de tijden der lankmoedigheid en der rechtvaardige wraak, de tijden, waarin God zweeg en waarin Hij sprak in Zijn toom , gedurig af. Vóór den zondvloed zweeg Hij bij de zonden des menschdoms, maar predikte Noach gerechtigheid in Zijn naam, en sprak Hij door den zondvloed in Zijn toorn. Bij de zonde van Israël zweeg Hij vele eeuwen lang, en waarschuwden de profeten tevergeefs, maar door de Babylonische gevangenschap sprak Hij in Zijn toorn. Als men Jezus kruisigde, zweeg Hij bij Zijn verhard volk, maar door de verwoesting van Jeruzalem sprak Hij in Zijn toorn. Sinds 1800 jaren heeft Hij tot de Christenheid menigmaal gesproken in Zijn toorn; wie weet of niet thans weder, nadat Hij lang gezwegen, lang gewacht, lang bedreigd, lang 'genoodigd heeft, een ernstig woord van den Heilige en Almachtige klinken zal ten teeken, dat Hij met zich niet laat spotten. Eén ding is zeker: Hij zal Zijn Zoon noch Zijn heilig rijk prijs geven.

»Ik heb toch Mijnen Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid."

Alle volken der aarde, alle koningen der wereld mogen tegen Hem samenspannen, Ik, zegt God, en dat Ik is krachtig genoeg tegen alle machten der aarde, dat Ik is de Almachtige God, van wien wij in ons lied zingen:

En griind' ook d' open hel ons aan,

Met al haar duizendtallen,

Toch zal geen vrees ons nederslaan,

Toch doen wij 't krijgslied schallen! Hoe ook de Satan woedt,

Wij staan hem, voet voor voet! Wij tarten zijn geweld!

Zijn vonnis is geveld!

Één woord reeds doet hem vallen!!)

sik toch heb mijnen Koning gezalfd." Hij tot wien Hij sprak: »Deze is mijn Zoon, mijn Geliefde, in denwelken Ik mijn welbehagen heb," Hij, dien Hij gezalfd heeft met den H. Geest zonder mate, Hij, dien Hij uit de dooden opgewekt en met eer en heerlijkheid gekroond heeft, Hij is de Koning, dien Hij voor eeuwig gezalfd

1) J. J. L. ten Knte, naar Luther.

i heeft op Zijn heiligen berg Sion. David | troonde op den berg Sion te Jeruzalem, j waarop hij zijn koninklijken burcht gebouwd ' had, en zag van daar in menigen stillen nacht van zijn in slaap gedompelde stad omhoog naar de schitterende sterren, en zong zijn Psalmen ter eere Gods. Maar nog hooger staat de berg Sion op welken God Zijn koninklijken Zoon heeft geplaatst, die boven alle bergen en dalen der aarde verheven is. In den hemel is Zijn troon aan de rechterhand der majesteit Gods in de hoogte; daar kunnen Hem geen macht, geen leed, geen woede der vijanden bereiken; daar, geprezen door de lofzangen

Ider hemelingen, ziet Hij neder op Zijn volk.

Het hoofd omhoog! naar boven 't hart!

D' orkaan steek' op, de nacht zij zwart; Het schip in 't schuim bedolven;

Ziet op! uw Heiland is nabij!

Hij komt, Hij komt! reeds wandelt Hij Langs d' opgeruide golven ;

Door 't woest geklots weerklinkt zijn stem,

En zee en storm gehoorzaamt Hem ! 1)

Laat ons nu den Koning zeiven hooren.

De verheerlijkte Zoon Gods, vs. 7—9.

Hier hoort de profeet den heiligen Zoon van God van Zijne Goddelijke af komst en Goddelijke macht spreken. »Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd." Zoo heeft de Almachtige God van eeuwigheid tot Hem gesproken. Heden, wanneer was dat heden ? Niet eerst, als Hij ten hemel voer en zich plaatste aan de rechterhand Zijns hemelschen Vaders; ook niet eerst als Ilij in de kracht Gods uit het graf verrees; ook niet eerst, als God bij den doop iii de Jordaan of bij de verheerlijking op den Thabor sprak: »Deze is mijn geliefde Zoon, in denwelken Ik een welbehagen heb ; hoort Hem;" ook niet eerst, als hij als een kindeke in de kribbe te Bethlehem lag, was dit heden , als God hem gegenereerd heeft, neen, van eeuwigheid is Hij Gods Zoon, zooals geen mensch, geen Vorst, geen vrome op aarde, geen Engel in den hemel het is of was of worden zal; van eeuwigheid is Hij Gods Zoon, en daarom kan geen ongeloof Hem Zijn kroon rooven, en daarom bezit Hij ook van eeuwigheid de opperheerschappij over de aarde.

»Eisch van mij, en ik zal de heidenen geven tot uw erfdeel, en de einden der aarde tot uwe bezitting!" Zoo spreekt de Vader tot den Zoon.

Welk eene belofte! Hij, die op aarde niet had, waar Hij het hoofd kon nederleggen; Hij, door Zjjn eigen volk verworpen , alsof Hij een misdadiger ware, Hij zal de heidenen tot Zijn erfdeel en de einden dor aarde tot Zjjne bezitting bekomen. Geliefde Christenen, als iemand van hetkindeke in de kribbe te Bethlehem en van den op Golgotha verbloedende voorzegd had : Voor dezen zal alle knie zich buigen onder alle volken, men had tot zulk een profeet gezegd : Gij raast!

Als men van hem voorspeld had: Hij zal de wereld overwinnen, niet met het zwaard; Hij zal over de aarde heerschen, niet met den schepter, maar alleen door de macht van Zijn Woord, men zou tot zulk een profeet zeggen: Gij zijt buiten uwe zinnen.

En nu heden ten dage, waarin de dag Zijner heerlijke openbaring nog lang niet

1) Dr. R. Bennink Janssonius.