N°, 1819.

Woensdag 8 November.

1905.

HET OOSTEN.

* c- Weekblad gewijd aan Christelijke Philanthropie. ra*

Doet recht eten arme en den wees, rechtvaardigt den verdrukte en den arme.

Psalm 82 : 3.

»v/vwvw////////^^ww»v^^w«'ww»lw//|mwawaaaftaaaaamv/m

ORGAAN

van de Wessinrichting te Neerbosch,

'mwaywwwwwwawwww//ww/wmwwwwwv

De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze: weezen en weduwen bezoeken in hunne verdrukking, en zich ze /ven onbesmet bewaren van de wereld. JakoBüs 1 : 27.

Aangesloten bij den Centraal-Bond yan Christelijke Philanthropische Inrichtingen in Nederland.

Onder redactie van den Directeur.

LEDEN lESIET EESTUTJE:

Ds. A. PIJNACKER HORDIJK, Voorzitter, te Nijmegen. — Ds. J. SCHRIJVER, Pred.-Directeur, te Neerbosch. — D. J. HASPELS, Penningmeester, te Nijmegen.

A. BOSMAN te Nijmegen en Mr. A. Baron VAN IïEECKEREN VAN KELL te Angerloo, Leden der Comm. van Financiën. — E. J. GRIFFIJN te Arnhem. — J. VAN ZYVET Wzn. te Rotterdam. Ds. B. TEN KATE te Rotterdam. — Ds. J. D. VAN ARKEL te Ellekom. — Mr. E. Baron MACKAY te Arnhem. — N. J. A. C. SWELLENGREBEL te Arnhem.

Dit blad verschijnt eiken Woensdag. Abonnementsprijs per halfjaar f 1.50. Afzonderlijke nummers 10 Cent. Prijs der Advertentiën: van 1—10 regels f 1.—, elke regel meer 10 Gent. Advertentiën gelieve men franco te zenden aan het Bureau van Het Oosten; ingezonden Stukken aan de Redactie en Gelden aan de Commissie van Financiën te Neerbosch.

Weemoedige herinnering.

Het is veelal aandoenlijk in oude papieren en brieven lang vervlogen indrukken weer le vinden. Men hoort dan weer de zachte tonen die Hasebroek in zijn Waarheid en Droomen zoo juist wist te tokkelen. Zoo ging hel mij toen ik enkele dagen geleden een brief terug vond voor ruim 30 jaren ontvangen van een schoolvriend, dien ik sinds uit het oog verloor. Ik dacht, er ernstig over hem weer eens te schrijven, te vragen hoe het hem nu toch ging, toen op eens, o smartelijk samentreffen! ik bericht ontving dat hij plotseling was heengegaan, slachtoffer van den strijd des levens, wie zal het zeggen ? Ach, waarom volgen wij toch niet onze eerste indrukken! Kon ik bij zijn groeve staan ik zou weer over denzelfden tekst willen spreken, dien ik wel meer ook voor zoo'n aanleiding koos, zonder nu juist te veel op het verband te willen letten waarin die woorden voorkomen. 1 Kon. 13 : 30 de weeklacht: „ach, mijn broeder!" een wel zeer kort maar niet te min hoogst toepasselijk woord. „En hij leide zijn dood lichaam in zijn graf; en zij maakten over hem een weeklage: Ach, mijn broeder !"

Den brief dien ik weer in handen kreeg wil ik overschrijven met de spelling van die dagen, precies zooals ik hem ontging doch zonder namen te noemen. Het is geen oppervlakkig schrijven, al kwam het van een jong student, het mag nog wel gelezen worden. Het Grieksch geef ik met Hollandsche letters weder en ik sla het daarom niet over omdat de stemming zoo typisch paganistisch is.

Den man, zoo schreef mij toen mijn jonge vriend met een Grieksche aanhaling, den man die in moeilijke omstandigheden, in kommer of lijden verkeert, past het te dulden en de onsterfelijke goden om uitkomst te smeeken. Dat is waar, voegde hij er aan toe, maar aan den anderen kant: een sterv'ling ontwijkt wel niet licht hun noodlottige gaven, dat wat zij beschikt hebben op hunnen Olymp. Hoe heel anders, herneem ik dan weder, is toch de Raad Gods dan het noodlot der Ouden.

Ik weet niet wat ik hem geantwoord heb. Ik zal hem, hoop ik, toch wel geantwoord hebben. Ach, men kan zoo schuldig nalatig zijn. Maar kan een student in de theologie zich al bewust zijn dat hij z\jn tijdgenooten evangeliseeren moet?Moet hij zelf niet geëvangeliseerd worden? Plet natuurlijke is eerst, daarna het geestelijke, zegt de apostel. Bij mij woelde het natuurlijke en het geestelijke wonderlijk dooreen. Gods geest broedde ook wel op mijn chaos, maar ik twijfel zeer of ik reeds takt genoeg had, of ik al gefondeerd genoeg was om meer dan humanistisch, om christelijk geantwoord te hebben. Nu was de aanleiding toen wel niet meer dan een eenvoudig examen, maar zijn einde doet mij vermoeden dat de Grieksche citaten die hij aanhaalde, hem bezig hielden zijn leven lang.

Hij vond dat het waar was wat de Grieksche dichter zeide: men moet dulden

en bidden, maar hij kon toch ook niet loskomen van dat andere woord: er is een noodlot en daaraan ontsnapt men niet. Arme vriend, nu kan ik u niet meermet Iranen verzekeren dat „Jezus Christus gisteren en heden en tot in eeuwigheid dezelfde is.-" Nu kan ik u niet meer uit eigen ervaring aanzeggen, dat Hij is een vriend van zondaren. Nu lezen wij niet samen : „Komt allen tot mij, gij die vermoeid en beladen zijt en ik zal u ruste geven." O, dat wij toch geen valsche schaamte kenden ! Dat wij toch steeds eenvoudig met elkander omgingen! Dat wij loch elkander meer rechtstreeks in het oog zagen! Dat wij toch een echte overtuiging hadden ! Wij leven zoo kort ! Op eens zijn wij weg en dan kunnen wij hier beneden niet langer met elkaar spreken ! En dan staan wij voor Gods rechterstoel! Veel zou ik nog tot toelichting van mijn brief kunnen zeggen. Het was in het jaar 1871; de tijd van den Fransch-Duitschen oorlog. Wij hadden samen in Den Haag vier jaar lang de lessen genoten van voortreffelijke leeraren en van een geloovigen rector, die zoo bezielend kon spreken Nu was hij in Leiden en ik in Utrecht. Hij in de Rechten en ik in de Theologie. Later zou hij veel doen, inzonderheid voor het onderwijs, doch onze wegen zouden zich niet kruisen. O, wat spijt mij dat! Wat verdriet mij dat ! Want tijdgenooten moeten elkander steunen in dit leven. Het leven is niet licht, het kan zoo^moeielijk zijn. Wij kunnen het zoo moeilijk maken. Soms, het blijkt wel, ondraaglijk. En dan ? Dan besluipt den armen niensch de verzoeking en dan wordt het hem te machtig. En dan ? ... .

Laat mij U nu zijn brief laten lezen, dien ik overgeschreven heb. Het kan zijn nuttigheid hebben.

(Leiden) Lugd. Bat. 14 Maart 1871.

Amice!

Bijna wanhopend ooit iels meer van je te zullen hooren, neem ik nogmaals de pen op om je te feliciteren met het gedane examen; zoo is dan ook de zevende van onze gewezen vierde klasse gelukkig door de mathesis heengeworsteld. Je hebt er zeker hard voor gewerkt, daar je niet eens een oogenblikje vinden kondt om de correspondentie aan te houden; je laatste brief was van 9 October (!) terwijl ik brief op brief gestapeld heb; 't is waar, ik heb in den Haag een kaartje van je gevonden en ben nog dankbaar voor die visite; maar een gemankeerde visite geeft niet veel en een kaarije deelt niet veel nieuws meê. Daarom tracht ik ook nu je uit het stilzwijgen op te wekken, hevig verlangende naar tijdingen en een portret!

„Sed ut pauca de me ipso loquar"! (Maar opdat ik een weinig over mij zelf spreke). Het gaat hier zeer goed; dat wil zeggen: vrij goed; want hoewel ik de colleges geregeld houd en sommige mij heel goed bevallen, zoo kan ik slechts met moeite trouw aan het werk blijven; dan is er dit, dan weer dat; en toch de tijd voor propaedeutisch nadert met rassche

schreden; nog slechts weinige maanden; ik zie er bepaald tegen op; vooral de antiquiteiten van Cobet zijn, ik zal niet zeggen moeilijk, maar lastig en soms vervelend om te leeren. Zijn behandeling van het Grieksch is net als die van Rutgers, en voorbeelden als moloon labe, (kom en haal ze) zijn aan de orde van den dag: wij Hagenaars leeren daar dus niet veel nieuws; maar toch gerasko d'aei polla didaskomenos (al ouder wordend leert men aldoor vele dingen\ want het coliegie van prof. Dozy b.v. is prachtig en zijn voordracht is alleraardigst; hij behandelt Napoleon I en leert ons dien veldheer, staatsman en schoelje, door en doorkennen. Een testimonium voor de logica van prof. Stuffken moet ik ook nog bemachtigen; 't zal een toer zijn want de logica is moeilijk te verteren, of liever onverteerbaar, zoodat niemand er iets van begrijpt. Ik ben dus niet op mijn gemak; nu eens hoopvol en vrolijk, dan weer bekommerd en zorgvol. Elpides en zooöisin, anelpistoi de thanontes: himmelhoch jauchzend, zum Tode betriibt.

Je zult me zeggen :

tolmaan olirè clialopoisin en algesikeiinenon andrn, pros te Tliuoon aitein aklusin athanatoon.

(Den man die in moeilijke omstandigheden verkeert past het te dulden en de onsterfelijke goden om uitkomst te smeeken.)

Dat is waar, maar, aan den anderen kant zegt, ik geloof dezelfde Grieksche dichter: Theoon de heimarmena doora ouk an rèïdioos thnètos anèr profugoi (een sterv'ling ontwijkt wel niet licht de noodlottige gaven der goden).

Vindt je niet dat ik Grieksch word? en dat ik woorden der ouden op hedendaagsche toestanden toepas?En dan zeggen ze r,og dat oude talen en letterkunde niet ontwikkelen? Stultissimi homines! (aartsdomme menschcn)

Alsof het bestudeeren daarvan ons ook niet leerde denken en niet het zijne bijbracht tot de kennis van den mensch en van die verzameling van menschen die men de wereld noemt; ja! menschenkennis verkrijgen we zoowel door den omgang met menschen als door het bestudeeren van talen, door het nagaan van zeden en gewoonten, door liet indringen in de poëzie en het proza der volken.

Wat zeg je wel van den oorlog en van de vredesonderhandelingen? Die oorlog, dat sprekend bewijs van den vooruitgang der negentiende eeuw en van de beschaving der volken ! Is het niet veeleer een staving van de woorden van onzen rector (Dr. Beijnen) „de mensch blijft de mensch !" Was deze oorlog iets minder wreed dan die voor eeuwen geleden? dan de tachtigjarige oorlog, dan de oorlogen der Romeinen, dan die der Israelieten? Ja, hij duurde niet zoo lang, maar hoevele slachtoffers vielen niet en hoevele huisgezinnen werden niet in rouw gedompeld? Vloog er niet een engel der verwoesting over Europa, een streep bloeds met tranen vermengd achterlatende? En moet men dan die jammeren beschouwen als een straf der Voorzienigheid of een welge¬

lukte poging van den Duivel om de hartstochten der menschen aan le blazen ? Of eenvoudig als het gevolg van vorstenwillekeur en annexatie-woede? En dan spreekt een Victor Hugo nog van een vredebond tusschen al de volken van Europa! Ik ben aan den eenen kant blij dat de Franschen een gevoeligen en welverdienden tik hebben gekregen, maar betreur het aan den anderen kant dat de Pruisscn hunne overwinningen met een nieuwe annexatie bezegelen, een annexatie die den Franschen niet eens meer natuurlijke grenzen en een verdedigingslinie tegen hun machtigen vijand overlaat! Maar enfin, qu'y faire, als wij maar Hollanders mogen blijven, dat hoop ik van harte en tevens dat ik je uit je onrustbarenden slaap opgewekt mag hebben!

De Haagsche vrienden zijn zeer wel; a is student met hart en ziel; b en c zijn wel is waar minder gelukkig terecht gekomen, maar toch gezond en wel. We zijn allen in andere clubs; d en e natuurlijk met nog eenige anderen; a ook met vreemden; b met c; en mijn persoon met 5 heel geschikte en goede jongens, 't Is aardig, de manier hoe men aan en in een club komt; menschen die elkaar nooit vroeger gezien hadden vereenigen zich en worden vrienden. Gaat dat in Utrecht ook zoo? Nu, ik neem afscheid van je, antwoord en nieuws verwachtende. Adieu! hel ga je goed! Geloof me je oprechte vriend. X.

Zoo eindigde dit schrijven en nu eindigde ook des schrijvers leven!

Ten slotte nog dit versje:

Who made the heart, 't is 11e alone

Decidedlv can try us;

11e knows each chor.1, its various tone,

Eacli spring, its various bias:

Thcti at the balance let's be mnte,

Wè liever can adjust it;

Wlat's done we partly may coinpufe, But know not wliat's resisted.

Des harten Malser slechts, mijn zoon!

Moet elk als Rechter eeren; De snaren kent Hij, eiken toon,

De spankracht aller veeren. Gij weet bij 't oordeelvellen wel

Ten deele wat gedaan werd,

Maar nooit in der verzoeking liel Wat daarbij vvederstaan werd.

Het Engelsche versje is vanBurns. Mijnvertaling is wel wat vrij, maar geeft tocli, meen ik de bedoeling tamelijk goed weder. Ik vond het Engelsche versje aangehaald in een kalender van Beets met dezen tekst: 1 Gor. 4:5:

„Zoo dan oordeelt niets vóór den tijd, totdat de Heer zal gekomen zijn, welke ook in het licht zal brengen hetgeen in de duisternis verborgen is en openbaren de raadslagen der harten."

A. Pijnaoker Hordijk.

Nijmegen, Oct. 1905.