NT0. 1852.

Woensdag 27 Juni.

1906

IET OOST El

**=> Weekblad gewijd aan Christelijke Pliilanthropie,

Doet recht den arme en den wees, rechtvaardigt den verdrukte en den arme.

Psalm 82 : 3.

»s/>/i/^/^/^///^//avwwvwa^aww/////aw/aw^wsa)wwv*iwa\w

ORGAAN

van de Weesinricfiting te ^eerbosch,

w>av«wv»wav/a\\wav>\\ww////<w///w^^mw'vvvvvvvvvv»

De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze: weezen en weduwen bezoeken in hunne verdrukking, en zich zeiven onbesmet bewaren van de wereld. Jakobus 1 : 27.

Aangesloten bij den Centraal-Bond van Christelijke Philanthropische Inrichtingen in Nederland.

Onder redactie van den Directeur.

LEDEN" "V-A-lsT HET BESTUTTB:

Ds. A. PIJNACKER HORDIJK, Voorzitter, te Nijmegen. — Ds. J. SCHRIJVER, Pred.-Directeur, te Neerboscii. — Ü. J. HASPELS, Penningmeester, te Nijmegen.

A. BOSMAN te Nijmegen en Mr. A. Baron VAN HEECKEREN VAN KELL te Angerloo, Leden der Comm. van Financiën. — E. .1. GrRIFFIJN te Arnhem. — J. VAN ZWET Wzn. te Rotterdam

Ds. J. D. VAN ARK KL te Ellekom. — Mr. E. Baron MACKAY te Arnhem. — N. J. A. C. SWELLENGREBEL te Arnhem.

Dit blad verschijnt eiken Woensdag. Abonnementsprijs per halfjaar f 1.50. Afzonderlijke nummers 10 Cent. Prijs der Advertentiën: van 1—10 regels f 1.—, elke regel meer 10 Gent. Advertentiën gelieve men franco te zenden aan het Bureau van Het Oosten ; ingezonden Stukken aan de Redactie en Gelden aan de Commissie van Financiën te Neerbosch.

Bij!; dit nummer behoort een Bijvoegsel.

Mijn oog zal op u zijn.

PSALM 32 : 8.

Kroniek der Weesinrichting.

In de afgeloopen week genoten we mooi weêr en ontvingen vooral op den langsten dag een keur van zegeningen, 's Morgens bracht de post ons twee aangeteekende brieven, een uit de hofstad met een milde bijdrage voor het onderhoud der groote huishouding en een uit de stad der verrassingen met een bijdrage voor de Nationale collecte. Wij stonden juist klaar om naar de bruiloft van onzen administrateur te gaan, u kunt dus begrijpen dat zoo'n paar brieven de feestvreugde zeer verhoogden. Te Weesp, waar wij ten hoogtij gingen, waren de bruiloftsgasten met ons verblijd. Ze vonden het prachtig, en als ze in de gelegenheid geweest waren, hadden ze met ons wel even naar de Lange Voorhout en de Leuvenhaven willen trekken om gemeenschappelijk uiting te geven aan onze dankbare vreugde.

Wy bleven dien dag echter in het kleine

lilt ' 1al daar 200 mooi aan de Vecht en dat nu de gansche wereld voorZiet van Cacao gelijk het vroeger de hoofdstad des lands het drinkwater bezorgde. Zoo is dus in alles evolutie. En het spreekt van zelf dat wij dien dag niet uitgingen om elders eeh ovatie te brengen, hoezeer wij er ook toe gestemd waren. I e hall twee uren kwamen de trouwkoetsen aangereden en voerden wij met de familie het gelukkig Paar naar Stadhuis en Kerk. Ja, het Stadhuis van Weesp 's zeer mooi en nu was de raadszaal bijzonder mooi, want daar zaten menschen le God dankten voor eikaars bezit en die ',""r 'Vinde, gekomen waren op een van e meest gezegende hoogtepunten, die in dit leven te bereiken zijn. Van daar gingen we naar de kerk, een oude kerk van buiten maar keurig onderhouden. Van binnen is het een prachtstuk. De stijl is niet bedor¬

ven. Met smaak is alles geschilderd en gestucadoord. De ramen bleven in orde en het orgel brengt liefelijke tonen voort. Ds. A. de Haan van Zwolle zegende het huwelijk van zijne zuster in, en dat hij het hartelijk deed behoeft geen betoog, ledereen deed mee om dezen dag feestelijk te maken. Rondom het Paar zaten de ouders, waar er maar één aan ontbrak, familie en vrienden. In wijderen kring vele oudleerlingen van de Bruid, die jaren lang Zondagsschool gaf, en velen die de zendingsweezen- en armenkransen met haar bezochten in des Burgemeesters woning. Zaterdagavond in den dankstond heb ik dit alles wat uitvoeriger ook verteld aan onze kinderen, en toen de trouwtekst, hierboven afgedrukt, toegepast op onze eigen omstandigheden. Gods oog was in het verleden, is nu en zal blijven op dezen gezegenden man en vrouw, maar ook op het Weezendorp, en op ieder onzer. Dat stemt dankbaar, dat geeft een gevoel van veiligheid, en maakt rustig. Dan zingt men gaarne en dan zingt men ook zoo gemakkelijk onzen slotzang in Weesps kerk :

Waar liefde woont, gebiedt de Heer

den zegen;

Daar woont Hij zelf, daar wordl Zijn

heil verkregen, En 't leven tot in eeuwigheid.

Eigenaardig en liefelijk, niet voor iedereen, maar zeker wel voor de jonggehuwden, klonk toen van het orgel Neerbosch' Volkslied:

't Hartje van Gelderland

Is Neêrlands hof,

Wie 't elders beter noem,

Wat hij er prijze en roem, Ik geef aan Gelderland Eerkroon en lof.

Neerbosch in Gelderland,

Daar is 't mij goed;

Daar tusschen 't vriendlijk hout, Werd mijn tehuis gebouwd, Neerbosch in Gelderland Heeft mij behoed.

Leve mijn Nederland!

Op blijden toon Roem ik zijn dierbren grond; Toch noemt mijn hart en mond 't Hartje van Gelderland Nederlands kroon.

En zoo ging de dag voorbij. Eerst waren we op het Stadhuis, daarna in de kerk, toen onder het dak van de ouderlijke en

gastvrije woning. Maar ook aan een bruiloft komt een einde, elk menu voor een feestdag loopt toch eindelijk af. Deze moet nog zóóver, Die moet nog daarheen. Allereerst zagen wij de gelukkigsten onder de gelukkigen vertrekken en wij zongen ze na:

Gaart u bloemen, kust de hand des Heeren, Die ze op uwe paden strooit;

En wil Hij u doornen dragen leeren,

Mort niet en vertwijfelt nooit.

Worde 't waar voor uwen tocht van heden En voor heel uw leven hier beneden, Met zijn kransen en zijn kruis:

„Goede reis en welkom thuis!"

Thuis gekomen vonden wij alles in orde, en daarbij giften en gaven, die ondertusschen gezonden waren. Wij zijn u allen hartelijk dankbaar, die met ons leeft, voor ons zorgt.

Ziet, juist de geregelde medewerking die wij van zoovele kanten ondervinden, stelt ons in staat om blijmoedig voort te arbeiden aan de restauratie van Neerbosch, en tegelijk gemoedigd te blijven onder de vele zorgen, die zoo'n groote huishouding iederen dag opnieuw brengt. Wij kunnen daarover niet breed uitweiden. Trouwens, men kan ook niet. alles van stukje tot stukje onder woorden brengen. Zoo hadden wij verleden week nog een treurige geschiedenis. Een paar jongens, glad ongeschikt om met elkaar om te gaan, wilden elkaar niet los¬

laten. Ik heb ze gewaarschuwd en gezegd, meermalen zelfs : ge helpt elkaar van den wal in de sloot. Maar neen .... ze gingen hun eigen weg en wat het ergste was, deze blinden kregen er nog een blinden leidsman bij ook. Ook daarvoor hebben we ze gewaarschuwd, doch niets hielp .. . ze gingen hun eigen weg, deden hun eigen zin, volgden hun eigen wil. En wat was het einde? Ze kwamen ten slotte zoover, dat ze om niets meer gaven, ze gingen waarheen zij het goed oordeelden, kwamen thuis als het hun gelegen kwam. Dat ging zoo niet langer. Het gelukte mij, na eenig tobben, ze nog eens bij mij te krijgen, en toen heb ik gezegd dat er een einde aan moest komen. Stelt u voor: als het etenstijd was kwamen de jongelui hun maag vullen maar onder de werkuren zwierven ze in den omtrek. Daarom, zoo vertelde ik hen rekent er op, als ge dat

nu nog verder vertoont, dan worden de borden niet meer voor uw plaats gezet, uw boterham niet meer uitgelegd, uw plaats op uw slaapkamer niet meer opengehouden,

als ge zoo wilt voortgaan dan reken ik dat ge weggeloopen zijt. Natuurlijk, hebben we ze nog eens ernstig op hun toekomst gewezen en op hun ondank en wat de Heer

van hen maken kan en wil doch

zij gingen.

's Avonds kwam evenwel een voogd van den een en deze bleef, terwijl de andere niet weer bij mij kwam en wij aan de regenten van Leidens weeshuis schreven dat hij weggeloopen was, en wij dezen jongen in dit geval niet terugnemen. Wat 'n lijden bezorgen zulke kinderen aan hun familie, en wat vergeten ze de nagedachtenis te eeren van hun overleden ouders of familie. Geheel anders was het met de twee jongens, die wij van morgen op den snellrein naar Berlijn lieten brengen. Vader, een christen uit de Joden, was weer hertrouwd, en wilde zijn jongens nu bij zich hebben. Dat is begrijpelijk. Het ga u goed, kleine vrienden, en God geve dat wij van u en van hem die niet eervol van ons ging nog eenmaal mogen hooren dat gij alle dr*ie zijt gekomen tot geloof en bekeering.

Het is hier dus niet alleen maar 'n openen van aangeteekende brieven en een onafgebroken ons verblijden over verrassingen, maar ook breekt wel eens 'n tijd aan dat wij brieven schrijven, waarbij we bezwaarlijk zuchten en die het hart pijn doen. Neen, neen, het gaat hier altijd niet zingende en jubelend. Eer kleine menschen groot zijn en in staat

hun eigen kost te verdienen, moet er heel wat geduld meê geoefend en zorg aan ten koste gelegd worden. En dat zelfde geldt ook op geestelijk gebied. Ik liet zoo juist een jongen bij me komen, die gisteren morgen niet in de kerk geweest was. Hij is een goede werker en zal later flink worden, als hij zoo doorgaat. Ik vertelde hem dat dit niet goed van hem was en waarom het niet goed was. Hij keek leelijk en ging niet zoo vriendelijk van mij weg, als ik gewoon ben hem te zien. Kijk, laat men zulke dingen nu passeeren, dan maakt men het zich zelf veel gemakkelijker, althans voor een tijd. Dan krijgt men geen leelijke gezichten en behoeft niet uit te roepen : hoe is het mogelijk dat ze niet dankbaarder zijn, niet meer om het gezag geven, enz. Maar .... dan loopt langzamerhand alles in het honderd, dan raakt de tucht weg, dan groeit er een geslacht op le midden van allerlei gruweldaden en onbeteugelde hartstochten. Dan wordt het ten slotte zóó onrustig, dat men het hier niet meer uithouden kan. En daar komt nog wat bij, nog iets zeer voornaams.

't Eerste vereischte voor 11tt\ y DTTOTTf* U 1 PT een rustig en Zondag is l i l i J XV 1 IPlllT 1 I A l i 1.