N°. 2235.

Woensdag 29 October.

1913.

l»WJWir<V' ry»~~ ^Trfr^rf^fmYriYiYiviiVii'iVi* **** •*i*ivl*rlviviir

IWVW//>W///»IV,»NV»WV\WAWWWW^W///////»'AVAWVWWWVW

Doet recht den arme en den wees, rechtvaardigt jT% 7Ï 7$ TVT' De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en

den Vader is deze: weezen en weduwen bezoeken m

hunne» ve>r>r1niiIfL'inrt art rf/iAra/vnn r\ nhnomAcu/nnnn

Psalm 82 : 3. < \0f • . <W y. \f V < „1 1 *

ra/i uo wcrciu. JAKUiJUS J. . Z<.

rfw verdrukte en den arm».

ORG A A

van de Weesinrïchting te Xeerboscfi.

ATinrr-fVLi ju1 ii'i* " ■finvfi'i'f**** vuil UU i } UUtJllii JLOiiLJUilj tw ^ vwui UUOUil,

-■ Aangesloten bij den Centraal-Bond ¥an Christelijke Philanthropische Inrichtingen in Nederland, _=-

OndLer redactie van dLen Directeur.

LEDEN HET BESTUUR:

Ds. A. PIJNACKER HORDIJK, Voorzitter, te Nijmegen. — Ds. J. SCHRIJVEB, Pred.-Directeur, te Neerbosch. — D. J. HASPELS, Penningmeester, te Nijmegen. — H. A. VAN BAAK te Zeist, J. W. H. CBOMMELIN te Driebergen, E. BENÉ VAN OUWENAIiLER te Hilversum, Leden der Comm. van Financiën. — J. VAN ZWET Wzn. te Botterdam. — Ds. J. D. VAN ABKEL te Ellekom Mr. E. Baron MAOKAY te Arnhem. — N. J. A. C. SWELLENGBEBEL te Arnhem. — J. M. VOOBHOEVE te Nijmegen. — Mr. A. BOYAABDS VAN SCÏIERPENZEEL te Scherpenzeel.

Dit blad verschijnt eiken Woensdag. Abonnementsprijs per halfjaar ƒ1.50. Afzonderlijke nummers 10 Cent. Prijs der Advertentiën: van 1—10 regels f 1.—, elke regel meer 10 Cent. Advertentiën gelieve men franco te zenden aan het Burean van Het Oosten; ingezonden Stukken aan de Redactie en Gelden aan de Commissie van Financiën te Neerbosch.

Bij dit Nummer behoort een Bijvoegsel.

De heilswaarheid, door de Hervorming hervonden.

1 JOH. 5 : 20, 21,

Welk een vuur, dat 31 October 1517 door Luther te Wittenberg werd aangestoken ! Voor welk een geweldige hervorming baande zijn moedige daad den weg! Elk jaar wederom denken wij er met diepe ontroering aan. Maar telkens weder vragen wij ons af: is de waarheid, die Luther dreef en sterkte, de onze nog? Vertrouwen wij nog op haar, is zij nog .het onderwerp onzer prediking?

Luther was verschrikt, toen hij in den biechtstoel bemerkte, hoe de aflaathandel de vroomheid zijner scha.pen verwoestte. Zijn geweten kwam in opstand tegen het .goddelooze woekerbedrijf, dat door list en bedrog de arme zielen van haar aardsche en hemelsche goederen beroofde. Zijn geest werd in hem ontstoken.

Tegelijkertijd dat hij de stellingen aan de Slotkerk te Wittenberg aanplakte, die

den aflaathandel moesten knakken, schreef

hij in een hartroerenden brief aan den aartsbisschop van Maagdeburg, onder wiens toezicht hij stond: „groote God, de zielen aan uwe zorgen toevertrouwd, worden onderwezen niet ten leven, maar ten doode. De rechtvaardige en gestrenge rekenschap, die van u hierover zal worden geëischt, groeit en vermeerdert van dag tot dag.... Ik heb niet langer kunnen zwijgen. Neen! de mensch wordt geenszins gered door het werk of het ambt van zijn bisschop. De rechtvaardige zelfs wordt nauwelijks zalig, €n de weg, die tot het leven leidt, is nauw ! Waarom vervullen dan de aflaatpredikers door nietige fabelen het volk niet een vleeschelijke zekerheid ? De groote

en eenige pncnt der bisschoppen, is die niet het volk het Evangelie te onderwijzen en de liefde van Jezus Christus? Hoe

verschrikkelijk en gevaarlijk dan voor een

bisschop, indien hij toelaat, dat men zwijgt

over net evangelie, terwijl net rumoer

over die aflaten, alleen en zonder ophou¬

den weergalmt in de ooren van zijn volk.

Ach! ik smeek uwe Hoogheid bij den Heer Jezus Christus, om op deze zaak het

oog uwer vautinjKe waakzaamheid te laten vallen, en den predikers te gebieden, dat

•"j dnaere redenen tot net volk richten."

De bisschop bleef doof voor de ernstige vermaning, die de ondergeschikte monnik

hem naa doen toekomen. Zijn geweten was verstompt en verhard.

Maar Luther kon er niets meer aan doen, dat hem de schellen van de oogen waren gevallen; dat de waarachtige God Jezus Christus met Zijn genade zich aan hem had geopenbaard in de kloostercel: dat Hij hem het verstand had gegeven, om den Waarachtige te kennen.

Luther vertrouwde zich met lichaam en ziel, met land en volk, voor tijd en eeuwigheid toe aan den Waarachtige, dien hii

had leeren kennen, aan de waarheid, die

te zijn, in den van God gezondene, Jezus

Christus.

Dat vertrouwen bestuurde zijn woorden, ja drong ze hem van de lippen met een welsprekendheid, waarvan de geschiedenis nauwelijks een tweede voorbeeld aanwijst. Dat vertrouwen droeg hem te midden van

strijd en gevaren, van spot en verguizing, van laster en hoon. Dat vertrouwen was het wapen, waarmee hij, de David zijner eeuw, den Filistijnschen reus kon verslaan, al vereenigde deze het gezag van keizers en koningen in zich, en al beschikte hij over de legers van wereldlijke en geestelijke vorsten beide.

Leven wij nog met Luther uit datzelfde geloofsvertrouwen? Hebben wij daden aan te wijzen die er van getuigen ? O, voorzeker heeft de Heer der Gemeente zorg gedragen, dat het licht niet meer van den kandelaar is genomen, en in den loop van bijna vier eeuwen op wonderbare wijze het waarachtige Evangelie tegen alle vermenging en vervalsching bewaard. Maar toch voor ons de vraag: prediken wij de door de Hervorming hervonden heilswaarheid nog, zooals in dien tijd der eerste liefde ? Wij. Dat zijn niet de voorgangers, die van den kansel het woord voeren, maar de Christenen, die in het dagelijksche

leven zich als dezulken moeten openbaren. Immers is de gemeente zelve tegenover de wereld een levende predikster, en behoort dit in ieder lid op eenige wijze aan

J J - 1 . 1 _ .1 T71 • 1

ueu uag ie irecien. evenmin ais een gezonde, krachtige vruchtboom kan nalaten vruchten voort te brengen, zoo min kan een Christen nalaten te prediken. Het is zijn natuur, zijn leven, zyn lust, zijn vrede.

Men verwarre echter dit prediken niet met het voeren van vrome gesprekken. Prediken is eigenlijk niets anders dan: Christen zijn in het openbaar, d. w. z., zijn van God ontvangen leven aan de wereld doen gevoelen, het verdedigen tegen hare aanvallen, het ruimte verschaffen tot nieuwe ontwikkeling en groei, er zooveel mogelijk anderen door winnen en redden. Zoo spreekt Petrus van den

wandel der vrouwen zonder woord, die in staat is den man te winnen. Zoo kan de Christen prediken door den blik zijner

oogen, door het bewegen zijner hand, door het schudden van zijn hoofd. Zoo kan hij prediken door zijn kleeding en

voedsel, door zijne gewoonten en zeden, door zijn voorspoed en tegenspoed, door

zyn toorn en zachtmoedigheid. Zoo kan hij prediken in zijn huis en omgeving,

onder vreemden en onbekenden. Ja overal, waar hij met anderen in aanraking komt, kan de in hem levende waarheid: Jezus Christus, haar kracht openbaren.

Hoe staat het nu met ons? Zal ik tot antwoord allereerst wijzen op het ver¬

schijnsel, dat in den hervormingstijd een Christen niet schroomde het woord te voeren, ook al vond hem de avond dan

tusschen de folterwerktuigen van den

beul. terwijl nu, ach! sprak ik onwaar¬

heid, een spotlach der wereld ons allen moed beneemt ?

Doch, waar blijven zooveel andere goede

vruchten, waaraan wij de werking van

wij openbaren, dat wij van God een goddelijk leven hebben ontvangen?

Waar is de onrust over eigen en anderer zielen, die Luther dag en nacht voortdreef? Waar is de bezorgdheid voor eigen en anderer heil, die met nauwgezetheid alle dingen overweegt, of zij mogelijk schaden konden aan de komst van Gods Koninkrijk in de harten? Waar is

het vurige verlangen om iets, om veel van het zijne te mogen besteden in 's Heeren dienst, om zijn geld te mogen geven, zijn tijd te kunnen opofferen, zijn gebed te kunnen uitstorten? Of liggen wij nog in den dood? Moeten wij zeggen tot onszelf, waarom zouden wij ons vergelijken met hen, die ons voorgingen?

Daarom Gel., omdat zij als getuigen staan voor alle volgende eeuwen, die niet alleen bij hun leven, maar ook na hun dood nog prediken; nog prediken tot ons, die hunne erfenis hebben aanvaard. Zij vragen ons rekenschap, wat wij met den arbeid van hun tranen en hun bloed uitvoeren.

Maar ach! veel meer nog staat de eeuwige Getuige te wachten op ons; Hij, die aan het kruis werd genageld, en daarna met de teekenen der nagelen ten hemel

voer, Hij staat te wachten op wat gij doet, wat gij wilt zijn voor Hem. En hoe¬

lang reeds? Hoelans:. Heer! houden wii

de komst van uw rijk tegen? Hoelang leggen wij onze vijandschap niet af? Hoe¬

lang blijven wij zitten in de duisternis,

het leven der zonde beminnende, en uw

liefde miskennende? Uwe liefde, die ons

in staat stelt te gelooven, te prediken

Jezus Christus, de gekruisigde, is de waar¬

achtige God en het eeuwige leven

O, stort in ons uit de hemelsche krachten, die de wereld hebben omgekeerd, het

vuur, dat immer brandt, om te verteren de duizenden afgoden, die de wereld aan¬

bidt. O, laat ons eenmaal met U mogen juichen, als deze wereld wordt hervormd,

en gij zelf met uw Vader en den Heiligen Geest, voor eeuwig de aanbidding en

de eere ontvangt. Amen.

A. .v G.

Kroniek der Weesinrichting.

— 7 viv- VV Cl CU. U1C | 7 ' ' 'J t

met het eeuwige leven verpersoonlijkt bleek ' &oc*s Geest kunnen herkennen, waardoor

Als ik u zeg dat het gisterenavond en van nacht gestormd heeft, zoodat de boomen heel wat stukken van hun gekleed herfstpakje moesten afleggen- maar dat het zonnetje mij nu vriendelijk koestert en onze tuinjongens de tuinen en parken opknappen alsof ze nog weken lang in de pronk moeten blijven, dan is dat haast niet te gelooven. We hebben een zeldzaam mooi najaar. Waar men loopt, overal wordt

het oog geboeid door de wondervolle kleu¬

renpracht van het jaargetij. De Graafsche weg, altijd mooi, is nu allerbekoorlijkst een lange gele allee; in de

Hatertsche bosschen wedijvert het sparre-

groen met de sterksprekende kleuren van het eikenblad; de Engelenlaan, zoo oud schier als het Schependom, vertoont een zeldzame frischheid en hier plukken we

nog rozen .... hoewel niet zonder doornen.

We zagen zooveel moois de laatste dagen maar we prikten ons toch ook even en moesten het uitroepen: ai mij ! Een jongmensch, dat voor ruim twee maanden wegliep, kwam Donderdag terug, gehavend zag hij er uit, verloopen als een banneling en Zondagmorgen wandelt hij opnieuw weg om van morgen door de politie van Andelst te worden teruggebracht. Kijk, dat zijn pijnlijke ervaringen, als zoo'n groote jongen van 18 jaren niet begrijpen wil wat tot zijn bestwil dient en tegen moeders raad in, tegen allen regel in, handelt en wandelt. Wat zou het er in onzen kring nog heel anders uitzien als wij allen hier diep van doordrongen waren dat wij alles wat wij spreken en doen, moeten doen als in opdracht van den Heer en te Zijner verheerlijking. Idealen! zegt u. Zoo..... maar dan toch mooie. Waarom vinden wij het gewoon als een jong leven allerlei rare stukken uithaalt en zijn brutalen mond niet snoert en kijken vreemd op, of praten vol bewondering over Die en Die, gaande langs den weg der gehoorzaamheid met vriendelijke oogen? Hebben wij dan zoo weinig verwachting van jonge levens? Het is krek andersom: als ze dankbaar tevreden hun weg gaan, hartelijk en vertrouwelijk ons tegenkomen dat is gewoon, en als ze stiekum doen: een schijnleven leiden of onhebbelijk doen tegen hen, aan wie ze veel verplicht zijn, dan is dat on¬

gewoon. Daar moeten we niets aan af- of toedoen. Dat moet zoo blijven en daarop moeten we in de opvoeding aansturen. Of we dan niet rekenen met het feit der zonde en geen oog hebben voor de realiteit van het erfelijk belast zijn? Zeker wel, maar in de christelijke opvoeding houden we het oog ook op den gekruisigden Heiland, bij Wien genezing is, op den levenden Jezus, tot Wien wij komen mogen met onze kinderen, en Die nu nog even als toen Hij op aarde rondwandelde in staat is te doen verre boven onze verwachting en zóó, dat wij ons verwonderend moeten uitroepen: Wie is toch Deze, dat zelfs Die en Die onder Zijn behandeling veranderen!

Maar u hebt gesproken van doornen ... u wilt zeggen dat er nog meer op mijn hart moet liggen. Ja en neen. Ziet, wat ik u vertelde van dezen beroeps-weglooper

doet mij veel verdriet, en als ik jongens op het rapport ernstig moet vermanen

omdat ze 's nachts niet tijdig opstaan en daarom morgen aan morgen een bad moeten nemen, dan vind ik dit vervelend.

Daar is bij die heeren van den Waterstaat veel moedwil in het spel. Dat kunnen we zelfs merken bij de kleintjes in het Moe¬

derhuis, waar nu weer meer van die bed-

helden zijn als voor eenigen tijd: het is nu wat te koud 's nachts, ziet u, om op

te staan! Zeker, wij zullen geenszins ont¬

kennen dat er hopelooze gevallen zijn op dit gebied, maar zijn niet te spreken voor die zoetsappige goedpraterij: ze zijn nog zoo jong of: het ligt aan het gestel! Er

zijn veie kinderen die ontzettend slordig

en nonchalant zijn aangelegd en waar van jongs af terdeeg de hand aan gehouden moet, anders komt er weinig of niets van terecht. En dat er met zorg en volharding veel te bereiken is, ook op dit gebied,