DE NIEUWE GEEST...EN DE LAATSTE EER

WANAF HET BEGIN der wereld lijdt de mensheid aan de droeve tweespalt tussen woorden en daden. Wij noemen ons Christenen, nu meer dan ooit, omdat wij aangevallen zijn door barbaren en heidenen. Maar zijn wij het? Woelt het goddelijk woord: “ Heb uw naaste lief als uzelve ” ons geweten ook wel eens om op een andere dag dan op Zondag, en dringt het zelfs op die Zondag wel verder dan onze gehoorvliezen? De lijdensweg der mensheid is de lange weg, die er ligt tussen woord en daad.

Ik dacht er aan, toen ik het verslag van de intergeallieerde bijeenkomst las waar staatslieden van alle verbonden natiën de prachtige Vrijbrief van den Atlantischen Oceaan onderschreven. Men kwam bij haar verschijning (de mensheid heeft een merkwaardig geheugen voor het kwade) reeds bij wijze van schampere vergelijking met de veertien punten van wijlen Wilson aandragen, waarvan in de praktijk niet bijster veel terechtgekomen was. Maar Wilson en zijn tijd waren niet in staat die éne diepe wens uit te spreken, welke de Vrijbrief tot een document maakt, dat de dagen en jaren van beroering zal overleven; de wens, dat de mensheid van nu haar dagen moge voltooien zonder vervuld te zijn met vrees, zonder bang te zijn voor gebrek. En nu hebben de vertegenwoordigers van alle verdrukte natiën ook dit woord onderschreven. De eerste stap is gedaan: de belofte is afgelegd, de woorden hebben weerklonken. Staatslieden hebben namens hun volkeren plechtstatig beloofd, dat zij pogen zullen een eind te maken aan broodsgebrek, aan de angst om de toekomst, aan de nijpende zorg voor de dag van morgen. Als dit woord zich verheft tot daad—dan zullen er in de Nieuwe Wereld van na den oorlog geen mensen meer veroordeeld worden, omdat zij uit honger gestolen hebben; geen moeder zal meer die hartbrekende woorden hoeven zeggen: “ ik heb geen bed voor je, mijn kind ”; de krotten, voorzover de oorlog ze reeds niet ineen heeft doen ploffen, zullen voorgoed verdwijnen: ieder zal zijn voldoende en rechtmatig aandeel hebben aan de onuitputtelijke rijkdommen der met overvloed gezegende aarde.

Ja, ja, het paradijs op aarde dus! hoor ik de schamperen roepen. Een mooie droom, waar dus toch niets van terecht komt, juist omdat het een droom is. Vrome wensen, anders niet*

Inderdaad: vrome wensen, in de beste

en diepste betekenis des woords. Indien er niet bijna twintig eeuwen geleden op aarde die ene vrome wens geuit was: den naaste lief te hebben zoals men zichzelf lief heeft, dan was de wereld nog een veel groter poel van roekeloos en vraatzuchtig barbarendom geworden, dan zij het op dit ogenblik nog is. Een bovenmenselijk schijnend gebod is met smalen niet te ontwrichten. Luister naar het slotkoor van Faust: “ Denn nur wer strebend zich bemueht, den koennen wir erloesen.”

De mensheid smeekt om verlossing uit vrees en gebrek. De staatslieden hebben beloofd, ernaar te zullen streven. Maar zij alléén zijn onmachtig dit woord tot daad te maken. Dat kunnen alleen de volkeren. En de volkeren, dat zijn wij, gij en ik. Er wordt van ons gevraagd, dat wij bouwen zullen aan een betere wereld. Hoe? Heel eenvoudig: door te streven naar rechtvaardigheid en mensenliefde, niet in woorden maar in daden. Maar als hier ooit iets van terecht zal komen, dan moeten wij ons geen gemakkelijke uitsteltermijn voorgoochelen: “ Eerst de naziduivel kapot, en dan zien we wel verder.” Elke nieuwe morgen is een dag om te beginnen. Denk er morgen bij het opstaan maar eens over na: “Heb ik niemand te kort gedaan? Aan zorg, aan meeleven, aan geld? Is mijn zuinigheid geen hebzucht? Is het loon, dat ik vermag uit te delen, rechtvaardig? Offer ik wel eens iets, ontzeg ik mij wel eens iets, ook al heb ik in eigen ogen maar amper genoeg? ”

De beantwoordiging van deze vragen, voor eer en geweten, is een eerste stap op de lange weg naar een Nieuw Europa, een nieuw Nederland, dat niet komèn kan zonder een nieuwe geest. En indien die er niet komt—dan zal de nazihel alleen mettertijd opgevolgd worden door een andere hel. Ik zou deze lekepreek niet geschreven hebben, indien ik me de laatste dagen niet ontzaglijk kwaad gemaakt had om voorbeelden van die echte oude verdoemelijke zelfzuchtige geest, welke kapot moet, nu reeds, in oorlogstijd, omdat wij anders de vrede fliet kunnen winnen.

Er kwam in Engeland een Nederlands vluchteling aan, die alles achter had moeten laten op zijn waarlijk levensgevaarlijken tocht vanuit de dwingelandij naar de vrijheid. Niet de eerste de beste, maar een intellectueel met universitaire opleiding. Er was sprake van, dat hij aangesteld zou worden bij een

particulier Nederlands lichaam. En toen: moest deze broeder uit het verdrukte vaderland, die zo gelukkig was ontsnapt te zijn vanuit de tyrannie naar de democratie, een vreemde gewaarwording doormaken. De betreffende instantie bulkt van het geld, naarstig vergaard óók ten gevolge der oorlogsomstandigheden. En daarom bood men den berooiden vluchteling voor werk in zijn eigen vak, dat hij dus met zijn titel zou moeten dekken, een salaris aan, ongeveer gelijkstaande met dat van een typist, met de schaamteloze verontschuldiging, dat de oorlogstijd tot zuinigheid noopte!

O zeker, het is maar een kleinigheid: een van die ergerniswekkende kleinigheden, die, juist omdat zij getuigen van volkomen gemis aan begrip voor den nieuwen geest, net genoeg zijn om de komende vrede bij voorbaat kapot te maken. De mensen, die dergelijke kleinigheden op hun geweten hebben, zijn enkel maar te vergelijken met de oude leren zakken, waarover de Bijbel spreekt, waarin de nieuwe wijn niet geschonken kan worden.

Het beschamendste bewijs, dat men deze nieuwe geest in zekeren kring vanuit de verste verte niet aanvoelt, moest verleden week in de kolommen van dit blad geleverd worden onder den titel “Woorden en Daden”. Twee Nederlandse zeelieden liggen dus reeds sinds November 1940 weggestopt onder de aarde, zonder het minste teken, waaraan hun graven later door de nabestaanden herkend kunnen worden. Wij hopen, en verwachten, dat de betrokken instantie ondertussen maatregelen genomen heeft, om dit verzuim op waardige en snelle wijze te herstellen. Wij weten, dat er onder de lezers van dit blad genoeg vurige patriotten zijn, om allen tezamen dezen helden der zee, die voor ONS stierven, een passende rustplaats te geven; doch wij vertrouwen, dat wij geen beroep op hen zullen hoeven te doen.

Het gaat er eenvoudig om, dengenen, die in deze bepaalde onderneming werkken, te laten voelen, dat men hart voor hen heeft, en dat de bemoeiing niet ophoudt met het overhandigen van het betaalzakje ... of met een snelle begrafenis op een koopje. Wij zouden meer punten naar voren kunnen brengen. Maar daarover een ander maal.

A. Den Doolaard

Deze ruimte is aangeboden door de N. V. Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië