DE HUID VAN DEN BEER

p RATEN OVER DE VREDE, nu.

temidden der verbitterde worsteling, doet natuurlijk onvermijdelijk denken aan de beroemde huid van den nog niet buitgemaakten beer. Maar wij wagen het er toch maar op, in het ironisch bewustzijn, dat er in de geschiedenis nog nooit een politieke berenhuid verdeeld is, zonder dat de verdeling de verdelers zelf verdeelde. Na de strijd tegen Duitsland zal als historisch onvermijdelijk naspel het geharrewar om de vrede volgen. Met dit voor ogen is het dubbel noodzakelijk, dat de Nederlanders het nu reeds onwrikbaar eens worden over hun toekomstige verhouding tot Duitsland, gez’en in diep perspectief. De betrekkingen tussen buren zijn niet te bepalen zonder dat men elkanders ware aard eerst onderkent. De Nederlanders in het bezette gebied, door Seiss-Inquart “ het kostbaarste bestanddeel der Germaanse volkerenfamilie ” gedoopt, zullen de eerstvo'gends tientallen jaren heus nooit meer familieziek worden! Maar sommige Nederlanders, die in de vrijheid leven, hadden wellicht nog niet begrepen dat wij uiteindelijk strijden tegen het ganse Duitse' volk, en deszelfs boosaardigheid, en niet alleen tegen Hitler. Wij hopen van harte dat de voorafgaande artikelen als sterke koffie op hun politieke slaperigheid hebben gewerkt.

Hoe dan moet onze verhouding tot Duitsland zijn? In algemene zin kan zij niet anders worden bepaald dan door een koel, waardig, maar vastberaden wantrouwen. Wat ons betreft—geen vredesverdragen met dit land, waar woordbreuk staatswet is! “Recht ist, was dem Staate nuetzt.” Laat dit éne woord voldoende zijn, om ons terug te houden van de weg der ondefhandeling, die eens in Versailles begon, en via de wonderiijkste kronkelingen der Geneefse halfhartigheid en der internationale baatzucht eindigde bij de massagraven der Slavische volkeren en de puinhopen van Rotterdam. Toch: laten wij onderhandelen, maar dan volgens de beginselen van het nieuwe Duitse recht, waarvan de Westdeutsche Beobachter d.d. 16 October jd. ons een treffend staaltje geeft. “ Het hof te Essen veroordeelde een Duitsen arbeider tot twee jaar dwangarbeid wegens vriendschappelijke conversatie met een Fransen krijgsgevangene, waardoor hij de Duitse waardigheid omlaaghaalde.” Wij danken U voor de duidelijke waarschuwing, hoogedele, hoogeerwaarde heren te Berlijn! W!j willen er nimmer toe meewerken, dat uw hoogzedelijk peil ook maar é<"n vingerbreed zou dalen, doordat wij U dwingen zouden, met ons, waarde-

loze niet-Duitsers te gaan redekavelen! Wij zullen U dus in uw waarde en waardigheid laten; wij zullen onderhandelen, zoals de Fransen het bij de vrede van Utrecht wensten te doen; bij u, over u, maar zonder u. En wat mij betreft, moge dit gebeuren in het laatste huis van Berlijn, dat de geallieerde luchtvloot met deze bijzondere bedoeling overeind heeft laten staan. Toen ik verleden jaar lente de door Messerschmidtkogels opengescheurde lichamen van vluchtelingen langs de Belgische wegen zag verbloeden, rijpte in mijn voormalig pacifistisch gemoed het bitter besef, dat een andere vrede een misdaad zou zijn tegenover latere geslachten.

Maar vóór deze onderhandelingen bij, over, maar zonder de Duitsers beginnen, moet er eerst een kleine fatsoenskwestie worden opgelost. Wij kunnen onze stoelen kwalijk rondom een bruine mestvaalt aanschuiven! De eerste, die de politiek-sanitaire schoonmaak in Moffrika ruwweg heeft trachten te regelen, is Lozovsky geweest ; hij vervult in de Sovjet Unie met grimmige humor en roekeloze oprechtheid dezelfde rol als de leugenaar Goebbels in Duitsland. Zijn minimum-eis was: de doodstraf voor alle leden van de S.S. Voor wie het nog niet precies weten mocht: dit zijn de volbloededelsadisten, die met een teken op hun zwarte uniformkraag rondlopen, dat men in beschaafde landen enkel op hoogspanningshuisjes vindt. Bij hen beduidt dit echter, dat zij zich het recht aanmatigen, iedereen dood te bliksemen, wiens gezicht hun niet bevalt; en tot nu toe waren dit er honderdduizenden. . . . Zij zijn de knuppelaars der concentratiekampen, de folteraars in de Gestapokelders, de grootmoordenaars in alle bezette landen. Zij zijn de beulen, die op Kreta mensen aan stukken trokken en anderen levend begroeven. De Griekse minister Tsouderos heeft naar aanleiding van deze verschrikkelijke wreedheden een waardig woord aan Churchill geschreven: “Ik ben van gevoelen, dat zulk een wilde brutaliteit niet zonder behoorlijke vergelding zou moeten blijven; een vergelding, niet voortkomend uit wraakgevoelens, maar uit de morele noodzaak om een voorbeeld te stellen voor toekomstige geslachten, om aldus krankzinnige misdadigers te beletten, de wereld terug te sleuren in de diepte van duisternis en barbarij.”

Nu reeds, tijdens de oorlog, is het nodig dat er internationaal tot deze vergelding besloten wordt, in een veel scherper vorm, dan tot nu toe geschied is. En laat dan dit doods-

oordeel over Duitsland uitgalmen; de Duitse radio-uitzendingen vanuit Londen hebben er heus wel de tijd voor, temidden van hun doorgaans bloedarme propaganda!*En: vertrouw de uitvoering van dit vonnis voorlopig toe aan de kleine, maar straf georganiseerde oppositiegroepen, die, ondanks de hele SS. en Gestapo, toch nog in Duitsland voortbestaan. Hun moeilijk verzet zal er door gestijfd worden; en het is trouwens veel beter, dat deze vuile Gestapo- en SS.-was en fajnüle door de mangel gedraaid wordt. Vanzelfsprekend kan dit niet naar wens geschieden zonder een volkomen bezetting van Duitsland door een of meer der geallieerde legers. Deze bezetting, die merkbaar moet zijn tot in het kleinste gehucht, is een tweede onvermijdelijke voorwaarde voor een duurzame vrede. Wij moeten de Moffen ditmaal, wat het ook kosten moge, de gelegenheid ontnemen, een tweede, “ dolkstootlegende ” in elkaar te flansen. Of het wel wijs is, om de huid van den beer te verdelen—deze vraag bewaar ik liever voor een slotartikel. Maar in elk geval is het noodzakelijk, dat de beer voorlopig een ring door zijn neus krijgt, dat er aan die ring een ketting gesmeed wordt, en dat die ketting aan de paal der boetedoening en der inkeer wordt vastgesnperd. Om te beginnen is dit de enige manier, om het beestje behoorlijk te scheren, te vlooien en van zijn dikste bruine luizen te ontdoen. En dan volgt de noodzakelijke boetepreek; dan moet het den honingslurper en schapendief en mensenmoordenaar duidelijk gemaakt worden, dat zijn machtsdroom voorbij is; dat recht en wet op de duur overwinnen; dat machtswellust een tweesnijdend zwaard vormt, waarvan de scherpste snede uiteindelijk neerkantelt op de keel van den groten kabaalmaker, die beweren dorst, dat hij een “ historische missie ” te vervullen had. Het Duitse volk moet begrijpen, dat zijn eerstvolgende historische missie het gebaar der onderwerping is: het hoofd in den schoot. En wanneer het hoofd omhoog gaat, mag dat enkel zijn, om met eigen ogen de vernietiging der ganse Duitse oorlogsmachine te z'en. Op elk groot plein, bij elke wegkruising moeten de moordwerktuigen verbrand, verpletterd, geblakerd, kapotgewrongen worden. En laat hen dan maar even de tijd, bij deze puinhopen der machtswel’ust hun sentimenteel en diep geschokt barbarengemoed uit te huilen. Dit echter is slechts de eerste akte van de politieke opera, genaamd “ hakenkreuzdaemmerung.”

A. Den Doolaard.

Deze ruimte is aangeboden door de N. V. Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië