«AANZEGGING

aan N.V.V.-leden door minister Albarda

.\7ERLEDEN week heeft Minister » J. W. Albarda voor Radio Oranje een belangrijke rede gehouden tot hen in het bezette gebied, die nog lid zijn van het thans genazificeerde N.V.V. Aan zijn rede zij het volgende ontleend :

Moeilijk valt mij, te spreken over het N.V.V. De organisatie, die thans dezen naam draagt, is de oude niet meer. Zij is een werktuig van den bezetter geworden, in de handen der N.5.8., een wapen, dat aangewend wordt tegen de hoogste belangen van het Nederlandsche volk.

Hoe zwaar het mij ook valt dit te zeggen, het moet gezegd .worden.

Ik weet, dat vele vroegere leden van het N.V.V. dit terstond hebben ingezien. Dit bewijst het feit, dat een 150.000 leden uit de moderne vakbonden zijn getreden, zoodra de N.S.B. het N.V.V. in handen had genomen, en dat daarna nog vele anderen de oude bonden hebben verlaten.

Volkomen begrijp ik, hoe moeilijk voor verscheiden bestuurders der vakbonden verleden jaar de beslissing is geweest, waarvoor zij stonden. En als toen eenigen van hen gemeend hebben op hun post te moeten blijven, dan kan ik dat wel verklaren. Er zullen ootk onder hen wel eenige laffe overloopers zijn geweest, voor wie ik geen goed woord over heb. Maar er zijn stellig ook eenigen geweest, die gemeend hebben, dat zij, door o-p hun plaats te blijven, nóg iets konden redden van het vele, wat de arbeiders met hun organisaties hadden opgebouwd. Waarlijk niet voor hun genoegen of gemak namen zij hun moeilijk besluit.

Sinds het vorig jaar is het echter eiken dag duidelijker geworden, dat het niet ging om de overbrugging van een korte spanne tijds, en dat, nu de bezetting langer duurt dan verleden jaar werd verwacht, zoolang zij duurt, niets te redden is.

Dit hebben de bisschoppen en de bestuurders der Katholieke vakbonden, met meer dan een jaar ervaring voor oogen, ingezien. 'Hun moedig besluit om liever hun organisaties op te heffen dan ze in den dienst van Hitler en de N.S.B. te stellen, zal in Nederland evenals bij ons met eerbied en bewondering zijn begroet.

Nu is ook voor de bestuurders van de vakbonden van het vroegere, vrije N.V.V., die op hun post zijn gebleven, de tijd meer dan gekomen, om zich af te vragen, wat hun te doen staat, en zich daarover in vertrouwden kring snel en ernstig te beraden.

Als zij hun oogen wijd openen, zien zij tusschen hen en de tegenwoordige leiding van het N.V.V. de schimmen staan van onze vrienden, die door Hitler en de nazi’s zijn vervolgd, gekweld en vermoord. Kunnen zij samenwerken met mênschen, die bewerkten en bewerken dat landgenooten, die tot hun medestrijders hebben behoord, in de Duitsche concentratiekampen worden gefolterd?

Kunnen zij op hetzelfde podium staan met lieden, die belasteren en

besmeuren alles wat Ü en ons dierbaar was en dierbaar is?

Kunnen zij hun diensten blijven bewijzen aan een organisatie, die een machtsmiddel van clen bezetter en van de N.S.B. is geworden en met het vroegere N.V.V. niets meer dan den naam gemeen heeft?

Ik wil deze vragen niet voor hen beantwoorden. Beter dan ik kennen zij de tegenwoordige omstandigheden. En niet ik draag voor hun besluit de verantwoordelijkheid en daarvan de

persoonlijke gevolgen. Die dragen zij zelf en dus is aan hen de beslissing.

Maar ik meen, dat het oogenblik voor hen is gekomen om te kiezen.

Bij de beslissing, die zij hebben te nemen, mag hun persoonlijk belang niet wegen, zoomin als het persoonlijk belang weegt bij den Nederlandschen zeeman, die voor ons aller welzijn dagelijks zijn leven inzet. De beslissing moet worden bepaald door het belang van ons volk en door de eer van de beweging, die de vakbondsbestuurders voorheen hebben gediend.

Gij in het vaderland en wij hier, wij allen geven al onze krachten voor de bevrijding van het Nederlandsche volk. Tezamen met de andere aangevallen en onderdrukte volken vechten wij onverpoosd voort, om de wereld te verlossen van die vervloekte tyrannie.

Zorgt, dat gij in de bevrijde wereld, die zeker komt, bij alles wat in den strijd is verloren gegaan, toch één ding ongeschonden medebrengt: uw eer en die van de zaak, waaraan gij eens in een ernstig uur trouw hebt beloofd.

Gijzelaars in den Raad

aanteekeningen van kantekleer

P. J. OUD, de burgemeester van Rotterdam, is door de Nazi’s afgezet. Noch, het telkens terugkeerend kabaal van den beroepsherriemaker van Burink noch de vechtpartijtjes, die de N.5.8.-raadsleden in de vergaderingen van den gemeenteraad hadden op touw gezet, waren in staat geweest mr. Oud “ weg te pesten ”, zooals dat heet. Hij bleef.

Ten slotte heeft Seyss-Inquart mr. Oud gezegd, dat hij verdwijnen moest. In zijn plaats is nu dezer dagen als gemeente-dictator aangewezen de N.5.8.-er Mueller, 52 j .oud, sinds 1915 bedrijfschef, later directeur in zijn vaders chemische fabriek Fa. Wed. P. Smits en Zn. te Utrecht, sinds lang N.5.8.-er, sinds 5 Februari 1941 commissaris der Prov. Utrecht.

De “ installatie ” van dezen nieuwen potentaat geschiedde door den oudsten wethouder, nl. den heer A. B. de Zeeuw. Zoo wil het de Gemeentewet.

De heer A. B. de Zeeuw is geen wethouder uit vrijen wil. Hij is een gevangene. In alle 1.200 Nederlandsche gemeenten zijn zulke “ gevangenen ”; het zijn niet alleen wethouders, maar ook raadsleden, die tegen hun zin gedwongen worden om een ambt te bekleeden, dat zij . ■ ——l niet meer begeeren, en om “ samen te werken ” met lieden, die ze verafschuwen. Met ingang van 1 ■ September jl. werd nl. een Verordening van den vijand van kracht, die het bestuur van provincie en gemeenten “ regelt ”. De oude Ge-, raeentewet is voor den vorm behouden gebleven, maar volgens deze nieuwe Verordening oefent de burgemeester in zijn eentje de functies van wethouder fen gemeenteraad uit. Zooals men weet ■wijst hij menschen aan “om hem met raad bij te staan”. Die worden dan " wethouders ” en “ raadsleden ” genoemd. Zij hebben geen enkel recht. Zij mogen spreken, maar beslissen doet de burgemeester.

Die nieuwe verordening bepaalt o.a. ook, dat niemand een benoeming als wethouder of raadslid of kan weigeren. Deze wethouders en raadsleden zijn in

werkelijkheid gevangenen. van den vijand.

Zulk een wethouder is de heer A. B. de Zeeuw, die den pasbenoemden burgemeester van Rotterdam den ambtsketen om den hals moest hangen. De “ installatie-rede”, die hij daarbij uitsprak is door de Nazi-radio opzettelijk verminkt weergegeven. Wij kennen echter den onverminkten' tekst.

Het is te begrijpen, dat de censuur een stuk eruit; wegknipte, want de tekst luidde: “Gij zijt hier bijeen om de intree-rede te hoeren van den nieuwen burgemeester, maar ik stel er prijs op allereerst te verklaren, dat nooit te voren de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van een burgemeester zoo groot zijn geweest. Vroeger was het omhangen van den ambtsketen een zinnebeeld, waarmede men de hoop uitdrukte, dat de nieuwe burgemeester, ofschoon de eerste onder ons, mocht werken in nauwe samenwerking met den raad en de gemeentelijke autoriteiten. Het werk van den burgemeester werd alleen dan suecesvol geacht, wanneer hij het vertrouwen en het ontzag kon winnen van de wethouders, die hij moest behandelen op voet van gelijkheid, en wanneer hij zijn autoriteit verleende aan de beslissingen van het college. Sinds 1 September is dit alles echter veranderd . . Burgemeester Mueller, U zult nóch wethouders noch een gemeenteraad vinden om U bij te staan in Uw dagelijkschen arbeid. U heeft niet de verplichting om Uw beslissingen aan den raad voor te leggen. U neemt die verantwoordelijkheid zelf op U. Het omhangen van den ambtsketen iis nu symbolisch voor uw benoeming tot de hoogste autoriteit van Rotterdam . . . een verandering van beginselen, die sommigen verheugt en anderen droevig stemt. Ik hoop te beleven, dat Rotterdam weer even werkzaam en bloeiend zal worden als voorheen ”.

Deze rede van den heer de Zeeuw is karakteristiek voor de positie van alle zoogenaamde wethouders in ons land. De heer de Zeeuw heeft kennelijk tot de Rotterdammers willen zeggen; “ Het is mij niet toegestaan om mij zelf te zijn .. . Laat U niet verlakken ... Ik ben een gevangene en handel onder dwang ”.

De heer de Zeeuw heeft voor velen gesproken, die deze gelegenheid niet gekregen hebben.