* De Ontvangst Der Engelandvaarders

GELEDEN brachten sommige Engelse bladen een verhaal vol schrijnend leed. Drie Franse jongens waren er in een bootje vandoorgegaan, in een gewaagde poging om Engeland, het lokkende land der vrijheid, te bereiken. Na een lange dooltocht over zee zagen ze in de verte een eiland, en ze waren het er opgetogen over eens, dat dit het eiland Wight moest zijn. Toen ze aan land gingen, zongen ze jubelend de Marseillaise. En ineens, tot hun ontzetting, zagen ze Duitse soldaten. Ze waren niet op Wight geland, maar op Guemsey, een der Engelse Kanaaleilanden, nu door de Moffen bezet. De drie dappere jongens werden ter dood veroordeeld en neergeknald.

Onze jongens, die uit Nederland ontsnappen, onze onverschrokken Engeland-vaarders zingen vast en zeker niet het Wilhelmus, Wanneer ze na een angstige en gevaarvolle tocht eindelijk de kust der vrijheid zien wenken; maar wij zijn er zeker van, dat hun harten vol zijn van het lied, dat in woorden en muziek het zinnebeeld is van ons aloud verzet tegen welke dwingelandij dan ook. Waarom anders zouden ze met levensgevaar wegvluchten uit de afschuwelijke Moffentyrannie ? Ze vluchten, om te kunnen vechten tegen de Moffen, die ze hebben leren haten als de pest; ze vluchten, om ons de blijde boodschap te brengen, dat Nederland nimmer in schande en slavernij ten onder, zal gaan. Maandenlang hebben ze gedroomd van het ogenblik, dat ze deze felle haat eindelijk onbeschroomd en ongehinderd uit zullen kunnen schreeuwen; maandenlang zijn Engeland en de Nederlanders in Engeland, het ver en brandend beeld geweest, dat hen lokte als een vuur bij nacht. De vlam uit hun hart te mogen verenigen met dit groot en brandend baken der vrijheid—dat is hun doel.

De vervulling van élk ideaal brengt onvermijdelijkerwijze een zekere ontnuchtering met zich mee; en deze ontnuchtering is des te groter, naarmate men jonger en vuriger is. Onze vurige Engelandvaarders komen als brandbommen binnenvallen in een vrij rustige, vrij plechtige, vrij nuchtere en zeer ambtelijke atmosfeer. In hun gloeiende geestdrift begrijpen ze niet, dat iedereen niet even bezeten is van haat tegen den Mof als zijzelf. En dat brengt de eerste . afkoeling teweeg. Er zijn trouwens altijd wel mensen bij de hand, die het vuur dezer onstellende geestdrift veiligheidshalve proberen te doven met het zand der ambtelijke voorzichtigheid. Maar laten we van de literaire beelden afstappen. Het is een feit, dat verreweg de meeste Engelandvaarders enige weken na hun aankomst tot de slotsom komen,

dat ze danig teleurgesteld zijn. De eerste oorzaak voor deze teleurstelling werd reeds hierboven aangeduid; men kan van een groep Nederlanders, die in de vrijheid leeft, zonder druk, maar volgens een vaste routine, moeilijk evenveel geestdrift verwachten als die, welke een Engelandvaarder bezielt, wanneer hij zijn boot door de branding duwt. Maar wat men wel verwachten mag, en wat men namens deze jongens zelfs eisen mag, is een voldoende dosis hartelijkheid, begrip en meeleven bij de ontvangst. En daar schort het soms aan.

. Maar vóór de Engelandvaarders de ambtelijke Hollandse hallen betreden, hebben ze eerst een ander wissewasje achter de rug. Ze worden door de bevoegde Engelse autoriteiten op de keper bekeken; dat spreekt vanzelf. Op de plaats, waar dit noodzakelijk onderzoek geschiedt, zijn zij niet de enigen, die in meestal kortstondige politieke quarantaine komen te zitten. Ook een andere natie heeft haar Engelandvaarders; en wat onze jongens dan opvalt, is dat er een verschil in positie is tussen die anderen en henzelf. Zij krijgen niet, zoals die anderen, bijna onmiddellijk een vertegenwoordiger van hun eigen regering te zien. Dit verschil in positie is waarschijnlijk te wijten aan een ambtelijk misverstand, aan de nalatigheid, om een gegroeide toestand met ferme hand recht te zetten. Het is de vurige wens van alle Engelandvaarders, dat deze zaak snel in het reine gebracht worde ten behoeve hunner navolgers. Want nu kunnen zij niet anders dan tot de voorbarige conclusie komen, dat onze regering zich de eerste dagen weinig van hen aantrekt.

De eerste ontvangst in de ambtelijke Nederlandse hallen is dikwijls beslissend voor de geesteshouding der meestal jeugdige uitwijkelingen; en het moet ons van het hart, dat hierbij soms door een enkeling tactische fouten begaan worden, die met enig begrip voor het werkelijk wezen van een jeugdig Engelandvaarder, een vurig en stoer vaderlander dus, gemakkelijk te vermijden zouden zijn.

Let wel: door een enkeling. Maar sommige enkelingen bezitten nu eenmaal uit hoofde van hun functie een zekere invloed, waardoor zij de beste bedoelingen van veel grotere groepen ohgedaan kunnen maken. Wij hebben het geval gehad van een jeugdig officier, met levensgevaar naar hier overgekomen. Nadat zijn geduld door de ambtelijke dwarsbomerij van een in routine vastgeroest persoon onnodig lang op de proef gesteld was, is hij per slot van rekening naar onze koloniën vertrokken in een lagere rang, dan waar hij recht op had, zeker als Engeland-

vaarder. Wij hopen en verwachten, dat men daar, waar een veel geestdriftiger atmosfeer bestaat, ook in ambtelijke kringen, wijzer zal handelen. Dergelijke kleine ergernissen (wij zouden er nog meer op kunnen noemen, jnaar doen dit opzettelijk niet) schijnen maar matig belangrijk, wanneer men ze ziet in het grote oorlogsgeheel. Maar ze zijn het niet. Waarom? Omdat ze kenschetsend zijn voor een geesteshouding van sommigen, die niet, zoals het overgrote deel der hier levende en werkende Nederlanders, voldoende openstaan voor de waarschuwing, welke de Engelandvaarders, ook al laten zij geen enkele klacht horen, door hun enkele verschijning reeds verkondigen: de waarschuwing, dat er veel, zeer veel van ons verwacht wordt, omdat wij het .nimmer diep genoeg besefte voorrecht genieten, in vrijheid te mogen werken; een werk, dat beheerst moet worden niet door de gedachte aan onszelf, of aan onze latere positie, maar door de gedachte aan ons lijdend en strijdend vaderland. Wanneer zo goed als alle Engelandvaarders na een verblijf van enkele weken alhier tot de slotsom komen, dat ze op de een of andere wijze een teleurstelling hebben ondervonden, dan dienen wij allen ernstig met onszelf te rade te gaan, en te onderzoeken, welk deel der schuld bij ons ligt.

De bedoeling dezer artikelen is: opbouwende critiek. Daarom ten slotte een voorstel. Wat wij nodig hebben, is een Comité van ontvangst voor de dappere amateur-Vikingen, zoveel mogelijk samengesteld uit nietverambtenaarde Nederlanders, doodgewone plezierige mensen, die het den jongens gezellig weten te maken. Die zijn er meer dan voldoende; ze weten alleen niet, hoe ze de jongens kunnen bereiken. Indien wij goed zijn ingelicht, dan heeft een onzer bewindslieden een plan in die richting opgevat; tot dusver schijnt van de loffelijke gedachte echter nog niets gekomen te zijn.

Laten wij heus niet bang zijn, onze jongens die over komen waaien een beetje te verwennen; het is b.v. heus geen overbodige luxe, hen dadelijk na aankomst nieuw in de kleren te steken, ook al bestaat de zekerheid, dat sommigen van hen spoedig daarna ’s Konings rok zullen dragen. Wij zijn hun hartelijkheid, begrip en meeleven schuldig. Zij zijn de enige springlevende band tussen het werkelijke, onverzettelijke Nederland en het kleine groepje Nederlanders hier, dat zich steeds moet laten leiden door die ene gedachte: het verblijf hier is slechts één lange voorbereiding voor de dag der verantwoording!

A. Den Doolaard.

Deze ruimte is aangeboden door de N. V. Koninklijke Nederiandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië