WIJ MOETEN HANDHAVEN

Minister-president dr, Gerbrandy heeft op 11 Maart

onze landgenooten als volgt over de radio toegesproken;

QP 7 DECEMBER 1941 stortte Japan zich op onze bondgenooten. Zonder oori GS Verklaring werden de Vereenigde Staj b van Amerika op de Hawaii-eilanden in fa Harbour besprongen. Groot-Britannië, in een strijd op leven en, dood jt Duitschland en Italië gewikkeld, werd b Malakka aangetast. Na een voorsreiding van bijna 20 jaar achtte de Groep, die den Japanschen staat leidt, het Kunstige moment aangebroken om den Prong te wagen. De eerste verraderlijke stoot van den vijand was raak en had urnstige gevolgen.

Met volle overtuiging sprak Nederland bit, Klat deze aggressie ook haar trof en srklaarde onmiddellijk den oorlog aan apan. Nederlandsch-Indië trok practisch bezelfde.conclusie. Zondag, 15 Februari 1942, bezweek waarmee Java, het centrum der Verdediging van Nederlandsch-Indië, zijn schild verloor.

Onder leiding van den Gouverneur- in samenwerking met de bond-Genooten, heeft van den aanvang af het bommando onzer weermacht het offensief Genomen en den aanvaller slag op slag Joegebracht in den tijd, dat de zwak verbb'digde buitengewesten, gelijk voorzien langzaam maar zeker verloren gingen. Java, de barrière, bleef gehandhaafd. op Vrijdag en Zaterdag, 27 en 28 1942, Helfrich, toen commandant ber vereenigde zeestrijdkrachten, zich gebpodzaakt zag met een Japansche armada, een 60-tal troepentransportschepen beschermde, gewend naar de Noordkust yan Java, slag te leveren. Op dat oogenblik bevonden zich van Japansche zijde f 4 kruisers, 55 torpedojagers, 25 onderzeebooten, 5 aircraftcarriers, 6 seacraftearriers, dat is meer dan 100 oorlogsscheb®n, in onze Indische wateren.

De slag tegen de Japansche vloot was i'aak, maar de greep naar de transportsoepen, gedekt door een front van onderzeeërs, mislukte. Een belangrijk deel der Geallieerde vloot, die nog geen 1/3 van den bfiivang van ’s vijands zeemacht daar Vertegenwoordigde, viel ten offer. De in- op Java was niet meer tegen te houden. Na een scherpe verdediging van 12 yagen was het pleit in beginsel beslist. |bgen een 4-voudige overmacht te land, een V“-Voudige in de lucht is de strijd een desbofate geworden.

Wel waait nog op tallooze plaatsen in den Nederlandschen Archipel over het deel van Sumatra 0.a., en ook op Jldva, onze driekleur. Indië als geheel ondergaat het lot van Nederland: bezetting. Dit' is een ernstige slag. Te ernstiger, omdat de bezetting hier een nog Yernielender karakter draagt dan in ttüropa. In de laatste 80 jaren was een staatkundige en economische verstrengeling tot stand gebracht, die door de volken yan Indië in het algemeen op denzelfden hoogen prijs werd gesteld als door het volk in Europa. En die bezig was schoone vruchten af te werpen ynor het gansche rijk en nog schoonere beloofde voor de toekomst. Dit fijne is geraakt onder de ruwe hand yan een overweldiger. Tezamen liggen yank en bruin, Gouvernéur-Generaal en '{avaansche dessa-bewoners onder den voet bes overweldigers; de prachtigste werken nijverheid werden opzettelijk verb'etigd om den vijand geen bate te geven.

Boven zending en missie, onderwijs en cultures, administratie en volksleven hangt dreigend het zwaard van een op enkel macht en profijt belusten overwinnaar.

Zietdaar, zeer in het kort, de toestand van het oogenbiik.

Zullen wij bij de pakken gaan neerzitten? Zullen wij beamen, wat hoonend door verduitsche handlangers ons wordt toegeroepen: Ziet Ge wel, dat heel die politiek van het samengaan met de democratische staten tot ontreddering leidt? Ik ben overtuigd, dat elke rechtgeaarde Nederlander voor zichzelf het antwoord op deze vraag al gereed heeft, terwijl sommigen het reeds hebben uitgesproken.

Staat mij toe het te doen op mijn wijze en dan te beginnen met zelf iets te vragen. Dacht U, dat het Britsche volk, wanneer het op dit oogenbiik den toestand overziet, die in het Verre Oosten bijna net zoo ernstig is als die in Mei 1940 in Europa, vergeten heeft de grootsche prestaties van zijn luchtmacht in September van dat jaar, den meesterlijken veldtocht in- Abyssinië. Dacht U, dat het' Britsche volk, wanneer het thans de donkere- wolken aanschouwt in Birma en plotseling heeft vergeten, dat de Communicatielijnen glansrijk zijn gehandhaafd in den Atlantischen Oceaan; dat de As-mogendheden in Europa millioenen hebben verloren op de slagvelden van Rusland; dat het Suez-kanaal beschut is gebleven en het dusgenaamde Italiaansche Imperium aan scherven ligt?

' Dacht U heusch, dat ze met Winston Churchill alleen het opgaan en niet het tijdelijk nedergaan verdragen?

En als ik het op onszelf mag toepassen, zou het niet schandelijk ondankbaar zijn, als wij nu voorbij zagen, hoe voor heel de wereld onze macht in de Indische wateren nooit heeft opgehouden Japan verliezen to© te brengen—en oorlog is verliezen toebrengen tot het uitputtingspunt toe—zou het niet schandelijk ondankbaar zijn, met name tegenover de gevallen helden, als wij één oogenbiik versaagden!

Maar, er is iets anders nog. De oorlog —wij kunnen het niet genoeg herhalenis en blijft wereld-oorlog. In die worsteling is de tijdelijke ondergang van Indië slechts een onderdeel. Onze ligging in Europa, onze ligging in Azië is n-u eenmaal er een, die de grootste trefkans biedt. Dit is het erfdeel onzer vaderen ons toebedeeld en dat hebben wij te aanvaarden. Maar, de worsteling als groot geheel gaat door, ondanks den vloed waaronder de Archipel vooreerst bedolven wordt. En het verloop van het geheel dier worsteling is voor ons beslissend.

Zeker, het is een bitter lot, dat ons thans ten deel valt. De hand Gods rust zwaar op Nederland en 'Nederlandsch-Indië, maar wij weten ook, wat het Woord zegt. “ Hij zal zijn volk niet eindeloos kastijden

Zouden wij één oogenbiik onzen plicht tegenover Insulinde willen verzaken?

En daarmee ben ik aan het eigenlijk antwoord toe.

Staatkunde met machtige oorlogen, waarbij wij voor onze oogen de scharnieren -der historie zien werken in het verleden en nu—denk aan onzen vrijheidsoorlog, denk aan de coalitie-oorlogen van Willem 111, denk aan het Napoleontische tijdvak—zulk een staatkunde wordt niet

beheerscht en mag uiteindelijk niet beheerscht worden door de vraag, wat het meest profijtelijk schijnt voor het oog. Staatkunde met machtige oorlogen is de moed en de durf om het te wagen aan de zijde van het recht. Wie daarbuiten gaat, bouwt op zand, want deze grondslag des rechts is de eenige, die vastheid geeft, omdat het recht wortelt in God.

Duitschland en het Duitsche volk hebben zich overgegeven aan een beweging, die het harmonisch samengaan van recht en macht vernietigt. De Japansche staat en het Japansche volk als geheel hebben nooit iets afgeweten van dat eene begrip, dat met vallen en met opstaan als een gouden draad was geweven door het leven in Europa en Amerika, een draad, die met de teederste zorgen gedurende vooral de laatste 40-jaren door den Nederlandschen staat ook is gesponnen in de Nederlandsch-Indische samenleving. Dat ééne begrip, die gouden draad heet: rechtvaardigheid.

Wij hebben de proef op de som in Europa, wat het beteekent als die leiddraad ons gaat begeven. Het ontzettende voor Nederlandsch-Indië met zijn mooie, vreedzame bevolking is, dat het tijdelijk daarvan wordt beroofd.

Onze staatkunde doet ons onvoorwaardelijk en resoluut vasthouden aan de eenmaal gekozen scheidslijn: recht en onrecht,’ 1 echtvaardigheid en willekeur, vrijheid en knechtschap, samenwerking van vrije volken tegen aggressie. Terwijl in de Stille Zuidzee de nacht nu donker is geworden, terwijl in Europa reeds de eerste, zwakke glanzen verschijnen, die erop wijzen, dat op nacht morgenschemering volgt, brengen wij ons daarom met te grooter ernst te binnen, dat wij slechts één ding hebben te doen: handhaven.

Namens de Nederlandsche Regeering mag ik allen Rijksgenooten, die kunnen luisteren, de verzekering geven, dat op dit oogenblik onze arbeid en strijd onder leiding van onze Koningin, die beter dan wij allen weet wat handhaven is, in nieuwe banen voortgaat. Onze vloot wordt opnieuw georganiseerd. In de 'Stille Zuidzee zal het voorloopig van onzen kant hoofdzakelijk guerilla zijn, maar straks, naar wij hopen, spoedig in grooter verband, tezamen met onze bondgenooten, na het verkrijgen van overwicht ter zee en in de lucht, offensief op groote schaal. Maar, boven alles wij zullen ons fundament niet loslaten. Wij zullen het ook hard noodig hebben, wanneer de nieuwe tijd, aan den ingang waarvan wij staan, aanbreekt voor het Koninkrijk der Nederlanden. Met name het jonge geslacht, dat thans een harde, maar ook betere leerschool doorloopt dan het geslacht onder de papieren welvaart der2oerjaren der 20e eeuw, heeft aan vastheid behoefte. Zonder dien vasten grondslag is de arbeid voor het tot grooter eenheid en tot het vervullen van grootscher taak geroepen Koninkrijk der Nederlanden tot machteloosheid gedoemd. Wij kunnen niet ademen, wij kunnen niet leven buiten recht en buiten rechtvaardigheid.

Wat ons na den ondergang van Nederlandsch-Indië te doen staat daarom is dit, dat wij met ontroerder maar ook met vaster stem bij den strijd en bij de plannen tot herbouw uitspreken en uitzingen de onvergelijkelijk mooie woorden van ons volkslied:

Mijn schild ende betrouwen, Zijt Gij, o God, mijn Heer, Op U zoo wil ik bouwen. Verlaat mij nimmermeer.