HET VERGETEN FRONT

I

TN HET WOEDEN der tornado’s van vuur aan de rand van de Pacific, in het razen der sneeuwstormen van Ijszee tot Krim, zouden wij welhaast vergeten dat er nog een ander front bestaat, waar gestreden wordt tegen een overmacht even groot als die der Japanners, met een felheid die de strijdlust van het Rode Leger evenaart. Dit front is heel Zuidslavië, het land waar in verhouding tot de bevolking zeker het grootste aantal doden valt, op een wijze, die bezongen zal worden in nieuwe Servische heldenliederen, welke voor de oude, geboren onder de Turkse tyrannie, naar inhoud niet zullen onderdoen. En waar het oudtijds Kraljevic Marko, Marko de koningszoon, was, die de balladendichters inspireerde—heden zal de hoofdfiguur ongetwijfeld Drazja Mihailovitsj worden, eerst kolonel in het Zuidslavische leger, toen generaal der opstandelingen en nu minister van oorlog in de heldhaftigste uithoek van het vertrapte en terugtrappende Europa.

En toch zou dit historisch enigszins onrechtvaardig wezen. Drazja Mihailovitsj is een groot aanvoerder; maar voor hij als een adelaar uit zijn bergnest naar omlaag zwalpte om de Duitse beulen de stukken vlees uit het moordenaarslijf te rijten, hadden andere patriotten reeds de fakkel van de opstand in alle hoeken van Zuidslavië in het koren geslingerd—en dit in letterlijken en figuurlijken zin. Wie het eerst in opstand kwamen na de verplettering der Zuidslavische legersdat waren de uiterst linkse elementen, welke heden in de officiële communiqué’s geen rol meer spelen: studenten, professoren, burgerschoolleerlingen, advocaten, winkelbedienden, boeren—alles door elkaar en allen in hun diepste hart ongetwijfeld republikeins gezind. Zij zorgden er voor, dat het Duitse leger enkel de voornaamste grote steden bezette, eenvoudig omdat de overwinnaar zich in geen enkele kleinere stad, in geen enkel dorp, veilig voelde: het dynamiet knalde er veel te lustig en de verborgen geweren schoten! er al te venijnig raak. En door dit roekeloze optreden kreeg Drazja Mihailovitsj gelegenheid in de bergen zijn grote strijdmacht van “ Tsjelnitsi ” (krijgers) te verzamelen, waarvan'sommige afdelingen, het soms met de linkse “partijgangers ” aan de stok kregen, hoewel zij nu allen samenwerken in de onophoudelijke strijd tegen landverrader en vijand.

Een voorbeeld: Tegen Augustus ’4l waren de guerillatroepen van Mihailovitsj weer klaar voor het gevecht, maar zij hadden groot gebrek aan wapenen, en beraamden daarom een overval op

het arsenaal in een stad, die ik liever met de letter K. wil aanduiden. Er lag een groot garnizoen, versterkt door een militie, gevormd uit de inheemse Duitse minderheid. De Moffen moesten afgelost worden door Italiaanse contingenten, en de partijgangers rapporteerden elke beweging aan de guerilla’s die zich in de heuvels verstopt hielden. De Moffen vertrokken op tijd, maar de Italianen kwamen natuurlijk te laat aan. Van die korte tussenpoos maakten guerilla’s en partijgangers gebruik om tezamen de Duitse militie over de kling te jagen, en de wacht van het arsenaal te overrompelen. Nu moest de stad lang genoeg gehouden worden tegen den aanrukkenden vijand om de voorraad wapenen naar de bergen weg te kunnen slepen. Na drie dagen wilde strijd moesten de guerilla’s wijken, maar het arsenaal was leeg! Nu moesten de partijgangers en de burgerbevolking het gelag betalen. De stad werd door de Stuka’s tot puin gebombardeerd; de vuurpeletons werkten de honderden gijzelaars aan de lopende band af. Zodoende leden de partijgangers, die tot de gewone stadbevolking hoorden, verreweg de zwaarste verliezen. Maar Mihailovitsj’s legerafdeling had de wapens; en daarvoor offerde het dappere volk willig het eigen leven. ...

Nog een ongepubliceerd voorbeeld uit deze heldenstrijd van een volk tegen de tyrannie. Een jonge Zuidslavische priester Djordje E., werd door de Duitse beulen aan een boom gebonden. Ze sneden hem neus en oren af, trokken hem de baard samen met de huid van het gezicht en sneden hem eindelijk de tong af toen hij standvastig bleef weigeren om inlichtingen te geven. Toen zij enige uren later ontdekten dat hij nog leefde beukten zij op zijn borst los tot hij stierf. Maar den volgenden morgen bungelden zeven Moffen soldaten van de zeven dichtstbijzijnde bomen. . . .

Wanneer men de afschuwelijke schanddaden der Duitsers in dit land niet kent, kan men de bijkans onbegrijpelijke weerstand van dit heldhaftige volk niet ten volle doorgronden. Vooral voor de Serviërs is doodsverachting een aangeboren iets, waar zij helemaal niet prat op gaan, omdat het hun onbegrijpelijk voorkomt, dat men de dood niet verkiezen zou boven de slavernij. En zo kon het gebeuren, dat een Serviër op de vraag: “Vanwaar jullie weerstand?” luchthartig antwoordde: “Wij zijn nu eenmaal een opgeruimd volk. Wij houden van lachen en drinken en dansen en van het zingen van onze volksliederen, avonden lang en nachten lang, als we daar zin in hebben. Die dingen heeft men ons afgenomen; en we vechten tot de dood om ze weer terug te krijgen.” Deze luchthartigheid is

oprecht: nachtenlang heb ik met mijo Servische vrienden in de kroegen gezeten, bij de ene kan wijn na de andere, onder het zingen van de oeroude en altijd nieuwe liederen die maar drie motieven kennen: liefde, strijd en dood-Maar deze luchthartigheid verbergt een bittere, strijdbare ernst: de Duitsers hebben dit volk getroffen in zijn liefde, de liefde die het koestert voor de vrouwen van het eigen ras. Op marktdagen doen Duitse patrouilles een onverwachte overval: zij slepen niet de levensmiddelen weg, maar de jonge meisjes en vrouwen, soms bij honderden tegelijk-Niemand wist waar de schenners hun levende buit heenbrachten, tot een paar meisjes er in slaagden te ontsnappen. De vrouwen worden in huizen gestopt, achter prikkeldraad, in de omgeving der grote Duitse legerkampen. De uitverkorenen krijgen een armband met “ 0.M.” (Ofïiziersmaedchen) ; de anderen worden “ Mannschaftsmaedchen.” Ter bevordering van de vitaliteit der slachtoffers wordt er druk met geheimzinnige injecties gewerkt. Wanneer ze ziek worden blijven ze zonder zorg aan zichzelf overgelaten.

En niet alleen vrouwen worden geroofd, maar ook kinderen, die naar Duitsland gesleept worden, naar een slavernij, waarin ze nameloos ondergaan. Na de oorlog zal het een schrij' nend probleem zijn, hoe deze kinderen weergevonden moeten worden om aan de ouders terug te geven. Ëi* wanneer men weet hoe sterk de partriarchale begrippen zelfs de stadsbevolking in Zuidslavië nog beheersen» dan zal men begrijpen hoe dit volk door deze beestachtige schennis van hef oersterke familieleven wordt opg®' zweept tot strijd en wraak. Vandaar de nieuwe hymne van de haat, die dit opstandig volk nu zingt: “Frljate Bombe, Tsjetnitse! ”: “Slinger n"''' bommen, o krijgers! ” En .er is geen hohek van Zuidslavië waar de bommen niet knallen en de treinen niet ontsporen. Al deze strijders, of zij nn links of rechts georiënteerd zijn, worden door de Duitsers en Italianen aangeduM met de verzamelnaam: “ Communisten-Een volgende maal hoop ik heldhaftig relaas te doen van de wijze» waarop deze tienduizenden zogenaamd® Communisten—met de hulp van veel minder werkelijke—de Duitse Italiaanse leger- en vlootafdelingem voorzien van torpedojagers, tanks, bommenwerpers, pantsertreinen zware artillerie uitdaagden, verzwakten, soms versloegen, dikwijls in bedwang hielden en nog steeds heftig bestrijden» en dit alles alleen, zonder noemenswaardige hulp van buiten, in een bloedende en bijkans vergeten uithoe van het strijdende Europa. . . .

A. Den Doolaard.