OORLOG EN VREOE

Slot

ALLE MOGELIJKE nieuwe incarnaties van het Hitler-gedrocht de kans te ontnemen om hun duivels spel te spelen met goedgelovige, politiek onopgevoede sullen—ziedaar de taak, welke deze strijd ons oplegt. De harde les van het oude spreekwoord, dat, aangepast aan de tijdsomstandigheden, luidt: “Voorkomen is beter dan uitbranden ” schijnt eindelijk, in beginsel althans, geleerd te zijn tot in de hoogste kringen van hen, die in de eerstvolgende jaren van oorlog en wapens,tilstand over het lot der mensheid moeten beslissen. De weldadige tegenstelling tussen 1939 en nu is, dat er geen staatsman meer op te duiken valt, die Versailles verdedigt. Luister naar John Winant, waar hij zegt: “Anti-fascisme is geen taak voor militairen. Om het fascisme met wortel en tak uit te roeien moeten wij het element van depressie in de democratie bestrijden. Wij moeten het er plechtig over eens zijn, dat wij in onze orde van de toekomst niet de economische ondeugden kunnen dulden, welke armoede en oorlog voortbrengen. Wanneer de oorlog over is, moet de kreet: “ Meer tanks ” overslaan in de kreet: “ Meer huizen! ” De kreet: “Meer voedsel!” heden nodig om ons voor uithongering te behoeden, moet een kreet om meer voedsel worden voor alle volkeren in alle landen. De oorlogsinspanning tot eiken prijs moet een vredesinspanning tot eiken prijs worden, gegrondvest op dezelfde werking en wil tot opoffering.”

Alleen op deze wijze kan de oude strijd tussen de “haves” en de “have nots ” uit de wereld geholpen worden, in het besef allereerst, dat de eigen welvaart afhankelijk is van aller welvaart. Vooral Henry Wallace en Anthony Eden hebben dit uiteen gezet in meesterlijke redevoeringen. Wallace is niet de gewone figurantenfiguur als Vice-President der Verenigde Staten. Als Secretaris van het Landbouwdepartement voerde hij acht jaar lang constructieplannen uit in het kader van de “ New Deal ”; en heden is hij als chef van de Raad voor Economische Oorlogvoering verantwoordelijk voor de opzet van het na-oorlogse reconstructiewerk. Wallace’s uitgangspunt was een artikel van den bekenden Amerikaansen journalist Luce, die in zijn blijheid, dat de Amerikanen eindelijk Pearl Harbour •te boven waren, de ietwat kinderlijke kreet uitte: “Dit wordt de eeuw van Amerika!” “Neen,” antwoordde Henry Wallace scherp, “dit wordt de eeuw van den gewonen man! Wellicht is het enkel onze plicht en ons voorrecht om de vrijheden en plichten aan te duiden volgens welke de gewone man moet leven. Overal moet de gewone man leren om zijn productiviteit zo te verhogen, dat hij en zijn kinderen in staat zullen zijn alles aan de gemeenschap terug te betalen wat zij van haar ontvangen hebben. Oudere naties zul-

len het voorrecht hebben jongere te helpen, doch er mag geen militair noch economisch imperialisme zijn.” (Vgl. dit alles met de uitingen van den heer Sumner Welles: c’est Ie ton, qui fait la musique!) “De moderne wetenschap heeft mogelijkheden, waarvan wij nog niet dromen; maar zij moet bevrijd worden uit de Duitse slavernij. Internationale kartels, die de Amerikaanse begeerte en de Duitse wil tot macht dienen, moeten verdwijnen. In de komende vrede moeten de kartels zowel onder internationale als onder nationale controle staan. Alleen op deze wijze kunnen wij de Duitsers beletten een oorlogsmachine te bouwen terwijl wij slapen. Slechts wanneer de internationale monopolie-kartels onder controle komen, zat het mogelijk zijn om uitvindingen dienstbaar te maken, niet aan enkele mensen, maar aan allen.”

En dit voorbeeld breidt hij van uit tot de leer, dat het algemeen welzijn voorgaat: “In de komende vrede zal de burger de opperste plicht hebben het kleinere eigenbelang op te offeren aan het grotere algemene belang. En wij kunnen de economische oorlog niet doorzetten, zonder tegelijk het zaad te zaaien voor een militaire oorlog.” Merkwaardig genoeg was het ook Cordell Huil die op hetzelfde terrein scherpe woorden sprak over de “ noodlottige tolpolitiek” der V.S. na den vorigen oorlog.

Wij zijn wèl een langer weg gegaan sinds de dood van Chamberlain! Roosevelt’s vierde en belangrijkste vrijheid begint iets te betekenen wanneer Wallace’s rechterhand, Milo Perkins, het probleem der economisch crises tussen de twee oorlogen eenvoudig herleid tot de formule: “ Een wereld rijk aan goederen, maar arm aan afnemers.” ; en wanneer hij daar een vage schets naastlegt voor de industrialisatie van drie werelddelen, om aldus de noodzakelijke massa-consumptie op te bouwen. Het spreekt vanzelf, dat de liberale economie hier volkomen machteloos tegenover zou staan terwijl deze taak, die de wereld omklemmen moet, evenmin ter uitvoering toevertrouwd kan worden aan cartels, wier statuaire plicht het is, voor aandeelhouders, d.w.z. door stukjes papier aangeduide personen te werken. Het is echter te voorzien, dat een klein, maar invloedrijk en vasthoudend deel der mensheid nog niet tot Roosevelt’s, Wallace’s en Perkins’ wijsheid is ontwaakt. Wat er tenminste de laatste tijd hier in Engeland met een gewichtig onderdeel der nationale rijkdom, nl. de steenkool, is gebeurd, wijst in de omgekeerde richting. En deze kolenpolitiek der Britse regering b.v. vormt een grote tegenstelling met de scheepvaartpolitiek der Nederlandse regering, welke, volkomen losgemaakt van elke persoonlijke opvatting, in dit deel der wereld een eerste kostbare verwezenlijking betekent van

de stelregel, dat, waar het gaat om het algemeen welzijn, volksbelang zwaarder wegen moet dan particulier.

Toch zijn er in de Britse regering persoonlijkheden, die, in hun redevoeringen althans, een hoog inzicht tone». En men onderschatte dit niet; want deze redevoeringen vormen in elk geval de geest der massa. Het was Eden, die, even scherp als Wallace, de vrede va» Versailles veroordeelde. Eden, wien voor een aanzienlijk deel de eer toekomt voor het monumentale Anglo-Sovjet-Pact, dat een granieten mijlpaal is op de weg naar de duurzame wereldvrede. “ Wij kunnen de vrede enkel bouwen in lange jaren van werk, waakzaamheid en wilskracht” zeide.Eden realistisch. “ En geen vrede op deze aarde voor er een economisch systeem komt, waari» mensen, die werken willen ook werken kunnen, en voor dit werk beloond worden.

Er kan geen sociale vooruitgang zij» zonder vrede, gegrondvest op politieke stabiliteit. Maar er kan ook geen vrede zijn, zonder sociale vooruitgang. Drie millioen werklozen hier, en ongetelde millioenen werklozen in Europa e» Amerika en Azië—dat is geen vrede. Werloosheid, ondervoeding, lage levensstandaard, en armoede die verholpe» kan worden, maar niet verholpen wordt —dat zijn de gevaren voor de vrede.”

En dan vindt Eden de schone formule : “In de wereld na de oorlog zal er geen plaats zijn voor afzondering, voor zelfzuchtige politiek of politiek van slechte nabuurschap. Van Edinburg (waar hij deze rede uitsprak) naar Tsjoenking loopt slechts één dorpsstraat.”

Ziedaar het nieuwe besef, uitgedrukt in woorden der geallieerde staatslieden. Maar zij zijn onmachtig zonder onze samenwerking. Toch zijn wij reeds veel verder dan in 1917 of ’lB of 'l9- Toen bepaalde het vredes-besef zich tot het trekken van grenzen; toen leek de groene tafel te Versailles eerder een kaarttafel. Het spel, dat daar gespeeld werd met volkeren en grenzen, is onverenigbaar met het schone gebed, dat de man, die ons allen op deze Dieuw weg is voorgegaan, Roosevelt, op den Vaandeldag der Verbonden Natiën, uit' sprak. Dit is een garantie voor a toekomst.

Doch er zijn reeds vele gebeden, d buiten de kerk der inkeer in het ®ewo en gejacht naar meer bezit en stevig en invloedrijker positie gestorven zijn. En toch is het wat Roosevelt zegt, dat de , mensheid uitgewaaid is over -v De aarde, die een schoner tegemoetgaat, wanneer wij willen. En: wanneer onze wil geric wordt door een staatsbestel, dat verantwoordelijkheid tegenove gemenebest begrijpt*

A. DEN Doolaard.