van uitgestort bloed op de vaten ook zonder infectie oorzaak van oedeem kan zijn. Wat de techniek betreft, deze is spreker meegevallen. De pubiotomie behoort, volgens zijne meening, tot de eenvoudige operaties. De Voorzitter zegt den spreker dank voor zijn hoogst belangrijke mededeeling, die in de volgende vergadering ongetwijfeld tot een geanimeerde discussie zal voeren. Daar de tijd verstreken is, wordt hierop de vergadering gesloten. Vergadering van Zondag 10 November 1901. Voorzitter: Prof. Kouwer. Secretaresse: Dr. Catharine van Tussenbroek, De Voorzitter opent de vergadering en verwelkomt de nieuwe leden. Daarop wordt de door de Gyn. Vereeniging ingestelde oarcinoomenquête ter sprake gebracht. In de vergadering van Mei 1900 werd het besluit genomen, dat onze Vereeniging tot de Nederlandsche geneeskundigen een schrijven richten zou, strekkende om hun aandacht te vestigen op het groote gewicht van tijdige herkenning en radicale behandeling van het uterus-carcinoom in zijn beginstadium. Ten einde aan dit schrijven door statistische gegevens kracht bij te zetten, werd aan alle leden der Gynaec. Vereeniging een vragenlijst gestuurd, met verzoek die te willen invullen en ze voor 15 Jan, 1901 aan het adres van de Secretaresse terug, te zenden. Wij schrijven nu Nov. 1901, en van de ruim 50 leden onzer Vereeniging hebben slechts 12 aan dat verzoek voldaan. De kans, dat de anderen nog zullen volgen, kunnen wij na dat lange tijdsverloop wel schrappen. De vraag is nu, kunnen wij met deze 12 ingevulde lijsten iets beginnen, of wel moeten wij het werk dier 12 collegae ongebruikt laten liggen, en de onderneming als mislukt beschouwen. Het meerendeel dier ingekomen lijsten loopt slechts over een klein aantal gevallen. Slechts 3 of 4 omvatten een eenigszins grooter getal. Van de universiteitsklinieken is alléén Utrecht vertegenwoordigd. Amsterdam en Groningen hebben niets ingezonden. De heer Treub zegt, dat het groot aantal gevallen van carcinoom in do Amsterdamsche kliniek eene bewerking, zooals de toegezonden vragenlijst vergt, voor hem onmogelijk maakt. Dit is een arbeid, die hij ook niet van zijn assistenten kan verlangen. Evenmin kan hij die door een student laten verrichten, tenzij dat deze het materiaal voor zijn dissertatie gebruikt. Die dissertatie zou dan als statistisch materiaal voor de enquête kunnen dienen. De heer Stratz stelt voor, het reeds bijeengekomen materiaal

340