boongrootte, van verschillenden vorm, sommige gesteeld. Het chorio-amnion er boven staat klaarblijkelijk onder hoogen druk van binnen en is glad en glanzend. Inde eiliolte bevond zich een klein doorschijnend blaasje (waarschijnlijk de dooierblaas) waaraan een sterk gekromd, 8 mM. lang embryo. Navelstreng was niet waar te nemen. Ook de anamneses der praeparaten van de vroegere onderzoekers en, voor zoover zij bekend zijn, die der onze vertoonen geen belangrijke verschillen. In het geval door Grottschalk beschreven, trad circa drie maanden na de laatste menstruatie eene bloeding op, die zeven weken aanhield, toen een eind nam om na vier weken te recidiveeren gedurende acht dagen, en daarna van tijd tot tijd plaats had tot 4 maanden na de eerste bloeding het ei werd uitgestooten. De gevallen van Breiis waren in korte trekken als volgt: 1. Abortus trad op na elf maanden graviditeit zonder voorafgaande bloedingen. 2. Abortus inde achtste maand der graviditeit zonder voorafgaande bloedingen. 3. Abortus inde vijfde maand. 4. Abortus inde zesde maand. 5. Abortus aan het normale einde der graviditeit. Alleen inde eerste gevallen wordt door Breus opgegeven dat de abortus werd voorafgegaan door bloeding, en ook dat de uterus de grootte had vaneen uterus gravidus aan het einde der derde maand, maar harder van consistentie was. In het le geval van Breus en uit de anamnese van Gottsch alk blijkt dat twee patiƫnten nulliparae waren. In hoeverre dit met de overige patiƫnten het geval was, is niet meegedeeld. Breus vond mikroskopisch decidua en chorion goed geconserveerd. Het amnion bestond uit fibrillair bindweefsel bedekt door epithelium met groote kernen, en het droeg aan zijne oppervlakte vele carunculae. Het amnionweefsel ging zonder grens in het chorionweefsel over, dat iets celrijker was, maar evenals het amnionweefsel volkomen vaatloos. Het geheelo weetselstratum tusschen het epitheel van amnion en chorion bevatte vooral in het choriale gedeelte talrijke spoelvormige en vertakte, gedeeltelijk pigmenthoudende cellen. Ook inde vlokken was geen spoor van vascularisatie te vinden. Het chorionepitheel was overal, ook als mantelweefsel der vlokken,

128