ding losgemaakt. Het praeparaat bestaat in hoofdzaak uiteen zeer vast, gelijkmatig hard weefselstuk, dat ongeveer den vorm vaneen kegel met groot grondvlak en geringe hoogte heeft (fig. 2). Als aanhangsel aan dezen kegel, met zijn mediane pool daaraan bevestigd , bevindt zich het rechter ovarium, dat aan zijn laterale pool een corpus luteum draagt. Onder het ovarium, en daarvan gescheiden dooreen mesosalpinx die door manipulaties bij de operatie gedeeltelijk van zijn sereus bekleedsel is beroofd, vindt men het periphere einde van de tuba, eindigend ineen vrij ost. abdominale (fig. 2 en 3 o. a. t.). De hiaten, die bij a, hc, d en einde tuba worden gevonden , zijn kunstmatig en te wijten aan het uitsnijden van stukjes voor het mikroskopisch onderzoek. Mediaanwaarts zet de tuba zich op den massieven kegel voort, in dien zin, dat zij als rolronde streng de buitenste circumferentie van zijn grondvlak omgeeft (fig. 2 te t‘). Zoo schijnt het ten minste makroskopisch. En aan liet versche praeparaat kon inderdaad een dunne sonde van het ostium abdominale uiteen eindweegs inden rolronden streng worden ingevoerd. Het kegelvormig weefselstuk is met serosa bekleed, met uitzondering van twee gedeelten. Het eene van serosa ontbloote gedeelte is een dunne strook, loopend van den top van den kegel naar beneden, achter het ovarium (fig. 2 /'). Het is de steel, waar het weefselstuk van den uterus is afgeklemd. Het tweede niet met serosa bekleede gedeelte is de geheele ondervlakte van den kegel (zie fig. 3 g). Deze was bij de operatie naar de vrije buikholte gekeerd. De serosa houdt plotseling op aan de circumferentie van het grondvlak van den kegel, en vertoont bij zijn grens een onregelmatige, blijkbaar afgescheurde lijn. Het grondvlak is geheel bezet met een onregelmatig, sponsachtig weefsel. Het is reeds makroskopisch duidelijk, dat dit grondvlak de aanhechtingsplaats der placenta is geweest. s°. Ten slotte ontving ik nog het bandvormig weefselstuk, dat inde kleeren der patiënte was gevonden, en dat mikroskopisch een stuk uterine decidua bleek te zijn. Deze verspreide fragmenten moesten in hun onderling verband worden teruggebracht, ten einde te komen tot de beantwoording van de vraag: met welken vorm van ectopische zwangerschap hebben wij hier te doen gehad. Een gewone tubairzwangerschap is het zeker niet. Niet alleen, dat er geen zakvormige verwijding van de tuba te zien is, maar een eigenlijke vruchtzak ontbreekt geheel. Toch moet de vrucht een moederlijk omhulsel gehad hebben dat, bij zijn bersting, de peritoneaalholte met bloed heeft geinondeerd en hot ei in stukken heeft doen breken. N. Tijdschr. v. Verlosk. en Gynaeo. XIII. H

165