enkele roode bloedcellen, omgeven dooreen broeden, hyalinen wand. waarin en waartegen dan aan ééne zijde een hoop dicht naast elkaar gelegen kernen voorkomen. Ligt in al het voorgaande het bewijs, dat de celgroepen niet zijn ontstaan door woekering van de klierepitheliën, maar van de endotheelcellen der kleine bloedvaten, nog gemakkelijker kan men aantoonen, dat zij ook niet ontstaan zijn door woekering van het oppervlakte-epitheel van portio of cervixslijmvlies, wijl dit, voor zoover voorhanden, nergens woekering vertoont, nergens inde diepte dringt, zoodat de celnesten dan ook nooit de oppervlakte raken, maar steeds op eenigen afstand daarvan blijven, uitgezonderd op een enkele plaats, waar de alveole door de scherpe curette is opengehaald. Ook mist men het karakteristieke beeld van het portio cancroïde met zijne epitheelinstnlpingen en parelvorming, noch ziet men ineen der praeparaten vettige degeneratie of colloïde verweeking, hetgeen toch bij cellen van epitheliale herkomst zoo licht voorkomt. Integendeel maken de alveolen overal den indruk van in het centrum het beste gevoed, het meest actief te zijn, terwijl naar buiten toe de energie langzamerhand afneemt. Wat ten slotte den wand der alveole betreft, ik meen dat wij hier te doen hebben met de uitgezette klierwanden (waar de woekering inde klieren is doorgebroken), of met eenvoudig verdicht stromaweefsel, dat door den vreemden prikkel in woekering is geraakt en door de groeiende alveole is samengedrukt. Dat de tumor ontstaan zou zijn door woekering van de peritheliën, d. z. de bekleedingscellen van de lymphscheden der vaten, wordt zeker te niet gedaan door het feit, dat wijde endotheliën der bloedvaten zelf grootelijks verdwenen zien en vervangen door de naar binnen en buiten gewoekerde beschreven celvormen. Besumeerende hebben wij dus te doen met een nieuwvorming der portio vaginalis uteri, die gedeeltelijk inden vorm van celhaarden, gedeeltelijk diffuus inden vorm van sarcoom is opgetreden, en die haar uitgang heeft genomen van de endotheelcellen der bloedvaten van de tunica propria mucosae cervicis uteri en voor een klein gedeelte misschien ook nog van die der muscularis. Aangezien dergelijke intravasculaire endotheliomen (in tegenstelling met peritbeliomen) over ’t geheel zeer zeldzaam zijn, en voor zoover ik kon nagaan van den uterus nog in ’t geheel niet zijn beschreven (wel 6 a 7 gevallen van endothelioma lymphaticum), meende ik dit geval te mogen mededeelen. Waarschijnlijk zullen er in toekomst, nu alle wegens nieuwvorming geëxthrpeerde uteri histologisch worden onderzocht, wel meer gevallen van deze eigenaardige tumoren gepubliceerd worden, die

276