was zeer dun, niet geïnfiltreerd. Nadat een onderbindingsnaald met een dubbele zijden ligatuur bewapend door den steel gevoerd was, werden de beide einden van den draad toegeknoopt en kon de tumor met ongeveer een derde gedeelte van de tuba verwijderd worden. Na inspectie van bet andere ovarium, dat niet vergroot was en geen enkele pathologische verandering vertoonde, werd de wond gesloten. Patiënte ontwaakte goed uit de narkose, braakte weinig. Den volgenden dag kon zij zonder hulp urineeren en bevond zich zeer wel; temperatuur 37°, pols 88. Den tweeden dag na de operatie kwamen op een glycerinelavement eenige flatus. Den tienden dag bleek de buikwond p.p. i. genezen te zijn. De temperatuur bleef normaal, de polsfrequentie was gedurende het verdere verloop steeds ongeveer 80 slagen. Hare klachten waren op eens geheel verdwenen; vanaf den derden dag na de operatie bleef zij van eiken aandrang tot urineloozing bevrijd en urineerde drie a viermaal per dag; slechts hoogst zelden eenmaal ’snachts. Zoowel het wondverloop als het succes der operatiewas dus in alle opzichten bevredigend. Hoewel ik haar drie weken na de operatie toestond het Diaconessenhuis te verlaten, bleef zij aldaar voor volledig herstel een week langer. Acht dagen na haar thuiskomst, nam zij haar huiselijke bezigheden weer ter hand. Yan dit oogenblik af aan keerden de bezwaren langzamerhand terug met dezelfde hardnekkigheid als vroeger. Een frequente aandrang tot urineeren was ook nu haar eenige klacht. De eenige oorzaak, die ik hiervoor kon vermoeden was een ettering vaneen ligatuur van den stomp, waarbij de draad op weg was den blaaswand te perforeeren. Bij het onderzoek der urine werd nu steeds een kleine hoeveelheid eiwit gevonden. Tegen hare klachten werd haar Wildunger water voorgeschreven en werd de blaas met boorwater geïrrigeerd. Toen dit voor de tweede maal geschiedde, kwamen bij het invoeren van den metalen katheter eenige druppels zuiver bloed te voorschijn. Om die reden werd de behandeling gestaakt. Bij het daaropvolgend cystoscopisch onderzoek dooreen mijner collega’s werden op twee plaatsen een groot aantal papillomen van het blaasslijmvlies uitgaande waargenomen. Yoordat patiënte zich onder behandeling stelde om de papillomen te laten verwijderen, consulteerde zij een anderen collega buiten de stad. Yolgens bericht werd de blaas vol papillomen gevonden en werd patiënte aangeraden zich daarvoor te laten opereeren. De daarop geraadpleegde chirurg vond na opening van de buikholte ter hoogte yan de blaas een brokkelige massa, welke door vergroeiing met de omliggende darmeu zich als een inoperabele tumor voordeed. De

280