riliteit komt verlossen, is misschien inde toekomst denkbaar. Van die verlossing zijn wij echter nog verre verwijderd. Al is bij ons te lande de algemeene daling van het geboorte-oijfer nog niet verontrustend, zeer zeker bestaat die daling ineen bepaalde klasse van de maatschappij. Het afnemen der groote gezinnen in de burgerklasse is een zoo in ’t oog springend feit, dat het geen statistisch bewijs noodig heeft. En men behoeft geen Cassandra te zijn om te voorspellen, dat hier inde toekomst een gevaar ligt voor onze maatschappij. Tenzij men, met de sociaal-democraten, het zelfgericht der burgerklasse wil begroeten als de dageraad van een nieuwen, socialistischen heilstaat. Ik ben niet van dat geloof, en daarom komt het mij noodig voor, ook voor ons land de vraag aan de orde te stellen: is de beperking van het aantal geboorten, bij ons voornamelijk inde burgerklasse een volstrekt willekeurige, of spelen er reeds diepere oorzaken onder? Ik zie geen mogelijkheid, om de beantwoording van die vraag in ’t groot, langs statistischen weg, te benaderen. Persoonlijke waarneming van de gezinnen, waarmede ons vak ons in aanraking brengt, schijnt mij de eenige weg. Ik ben begonnen met te zeggen, dat individueele indrukken niets beteekenen, maarde som der nauwkeurig geregistreerde gevallen vaneen corps van medici beteekent wel degelijk iets. Ik heb deze registratie op touw gezet op de volgende wijze. Van alle gezinnen, waarmede mijn praktijk mij genoeg in aanraking brengt om er iets wezenlijks van te weten, noteer ik het volgende. Leeftijd (man, vrouw). Duur van ’t huwelijk. Aantal kinderen. Miskramen. – Tusschenruimten tusschen de geboorten. Borst- of fleschvoeding. Afwijkingen (man, vrouw). Facultatieve steriliteit? Fertiliteit van wederzijdsche ouders. Godsdienst. Welstand. Verdere opmerkingen. Misschien zijn er onder de leden onzer Yereeniging, die in deze richting mede willen werken. Misschien zijn er, die verbetering van het registratieplan weten aan te geven. Ik houd mij voor het een en voor het ander aanbevolen. De Voorzitter vraagt of hij het onderwerp dadelijk in discussie zal brengen, of dat men het bewaren wil voor de volgende vergadering, opdat ieder vooraf zijn materiaal zal kunnen nazien. Tot het laatste wordt besloten. De heer Driessen demonstreert hierop een zwangeren uterus met metastase vaneen sarcoma femoris in het ovarium. Het is een sectie-praeparaat. De vrucht, tot de vierde a vijfde maand gevorderd, vertoont normale ontwikkeling. Daar geen corpus luteum werd

220