gevonden, is het zoo goed als zeker, dat het sarcomateuse deel van het ovarium het corpus luteum verbergt, met andere woorden, dat zich de sarcoom-metastase in het corpus luteum heeft ontwikkeld. In verband met de normale ontwikkeling van de vrucht zou dit geval pleiten tegen de onlangs in het weekblad gerefereerde theorie van Eraeukel, betreffende den invloed van het corpus luteum op de ontwikkeling van het bevruchte ei. Vervolgens demonstreert spreker een praeparaat dat duidelijk te zien geeft hoe in sommige gevallen de diagnose carcinoom uitsluitend gesteld kan wordeu op grond van ’t histologisch onderzoek. Spreker kreeg toevallig kort achter elkaar drie suspecte gevallen onder observatie, die allen gevonden waren door denzelfden medicus ; twee toevallig uit éen huis. De eerste was een cervix-poliep zonder maligne elementen. De tweede, die maligne bleek te zijn, bloedde vrij sterk. In het 3de geval was de diagnose zoowel klinisch als histologisch moeilijk. Het betrof een patiënte van 56 jaar, die vroeger nooit ziek was geweest, en die sinds een week of twee was gaan vloeien. Eenmaal trad ’s nachts een vrij belangrijke bloeding op. De eenigszins verdikte cervix bleek bij nader onderzoek normaal. Proefcurettement bracht een paar nekrotische brokjes voor den dag, die mikroskopisch hier en daar groepjes van sterk woekerende cellen en reuzencellen te zien gaven. De uterus werd volgens Doyen geëxstirpeerd; het corpus werd bij de operatie in toto gelaten. In den fundus werd een klein poliepje gevonden. De histologische diagnose weifelde tusschen carcinoom en angio-sarcoom; rondom de vafen werd hier en daar een epitheloide celwoekering gevonden. Nader onderzoek bewees evenwel, dat men wel degelijk met een carcinoom had te doen. Ten slotte vertoont spreker de temperatuurcurve vaneen patiënte, die na abortus provocatus een purulente peritonitis kreeg. Er was een sterke vochtophooping inden huik. Bij punctie kwam circa 5 Liter voor den dag van groene, niet stinkende pus. Daar de buik weer in omvang toenam werd tot operatief ingrijpen besloten, en wel tot colpotomie, waarbij wederom circa 5 Liter vocht werd ontlast. Daarna werd de peritoneaalholte met zoutsolutie uitgespoeld. Pat. bleef aanvankelijk nog hard ziek en de temperatuur bleef sterke schommelingen vertoonen. De voedingsopname bleef echter goed en er werden groote doses cognac gegeven en goed verdragen. De verdere therapie bestond in inwrijvingen met ung. Credé. Patiënte genas. Spreker heeft de mededeeling van dit geval der moeite waard gevonden, omdat het bewijst dat sterke graden van pyaemie toch niet een absoluut infauste prognose geven.

221