De cervix heeft spoedig haar gewone lengte en plaats terug gekregen. Zij was door de ingcklemde dermoidcyste dus inden toestand gekomen vaneen subacuut oedema cervicis. 12. (P. 800), 33 j., zeven jaar gehuwd, zonder kinderen. Menses iets te vroeg, drie dagen, matig. Zij raadpleegde den geneesheer voor haar steriliteit Zij meent tien jaren geleden peritonitis gehad te hebben, waaraan zij twee maanden ziek lag. Algemeene toestand goed. Links een kinderhoofdgroote, weinig bewegelijke ovariaalcyste; rechter ovarium niet gevoeld. Uterus vrij goed bewegelijk. Laparotomie. Pseudoïntraligamentaire cyste, vast vergroeid in ’t cav. Douglasii. Daardoor ontstaat een 4 c.M. lange scheur in het rectum, die niet zonder moeite gehecht wordt, nadat ook nog het rechter cysteus ontaarde ovarium verwijderd is. Het hechten der scheur inde diepte van het kleine bekken kost eenige moeite: een doorloopende zijden hechting sluit de wond in demucosa,een tweede vereenigt de musculariswondranden; een derde doorloopende hechting sluit het cavum Douglasii af en bevestigt tevens de achtervlakte van den uterus tegen den voorwand van het rectum. Buiknaad. Preparaat. Uniloculaire ovariaalcystomen. De genezing heeft ongestoord plaats, op een paar temperatuurs-verhoogingen na (max. 38.°4), waarvoor geen oorzaak gevonden wordt. Bij haar vertrek is links van den uterus een hard infiltrant te voelen, onpijnlijk. De uterus is tamelijk bewegelijk, staat rechtop. Een jaar later vertelt patiënte, dat zij geregeld om de 8 weken menstrueert, vrij behoorlijk, drie dagen lang. Links van den uterus is een tumor ter grootte vaneen kastanje voelbaar, onpijnlijk. Het is daarom zeer waarschijnlijk, dat of inden stomp een stukje ovariaalweefsel is blijven zitten, of dat althans eender cysten van het parovarium uitging. Bij zoo uitgebreide vergroeiingen is iets dergelijks zeer goed denkbaar. Het microscopisch onderzoek bracht geen boosaardige veranderingen aan het licht 13. (P. 315). II p., 27 jaren, beviel bijna 2 jaren geleden van haar tweede kind, en zoogde dat gedeeltelijk een half jaar lang. In dien tijd menstrueerde zij éénmaal, en daarna in ’t geheel niet meer. Zij klaagde over toenemende vermoeidheid, zag er bleek en mager uit, zonder dat het mij bij herhaald onderzoek gelukte daarvoor een reden te vinden. Alle mogelijke medicamenteuse en diaetetische therapie werd zonder eenig resultaat toegepast. De uterus behield zijn normale grootte. In Maart 1900 vond ik eindelijk eenige orgaanverandering, nl. een lichte vergrooting van het rechter ovarium: patiënt vertoonde zich eerst weder in Februari

186