Nadat sinds Nov. 1902 geen coitus meer had plaats gevonden, trad in Maart 1903 weer bloeding op. In Oct. daaraanvolgende werden bij de menses vlokkige stukjes uitgestooten; de patiënte verloor al sinds maanden een vuil, bruinachtig vocht, en verklaarde reeds sedert geruimen tijd dergelijke vlokjes verloren te hebben, In Nov. 1908 werd pat. onderzocht in narkose. Er was inde vagina een hobbelige massa te voelen; het ostium externum stond open; de vinger kwam daar ineen vlokkige massa, die bij aanraking licht aan ’t bloeden raakte. Dr. Stratz, door den huismedicus in consult gehaald, kon met de sonde indringen en van den achterwand van den uterus een stukje weefsel naar buiten brengen. Er was een vaste massa in het parametrium te voelen, zoodat de tijd voor radicale operatie voorbij was. Op ’t oogenblik heeft het gezwel een vrij grooten omvang gekregen ; de uterus is zoo groet als een niet groote vuist. Inde vagina voelt men rechts een ulcereerende massa. Bovendien zit aan den achtersten vaginaalwand een harde nieuwvorming ter grootte vaneen tienstuiverstuk. Inde rechter liesplooi is een gezwollen lymphklier te voelen. Bij inikroskopisch onderzoek van het verwijderde weefselstukje blijkt, dat dit een vlokkige bouw heeft. De vlokken hebben een fijn stroma met homogene, glazige intercellulairstof. Zij zijn bekleed met groote, glazige cellen, wier protoplasma wat samengesohrompeld is. Een deel van de vlokken vertoont onregelmatige woekeringen; sommigen zijn gekenmerkt door ontstekingsverschijnselen; hier en daar vindt men inde vlokken uitgezette capillairen. Het cellig bekleedsel der vlokken vertoont hier en daar woekeringsverschijnselen. Behalve de reeds beschreven glazige cellen met groote kernen vindt men andere cellen wier protoplasma sterk door eosine gekleurd wordt en wier kernen donkerder zijn. Het weefsel bevat verder veel kalk. Dan vindt men klompjes bindweefsel, met balkjes van dezelfde epithelium-cellen bekleed. Eindelijk nesten van dezelfde groote epitheliale elementen met mitosen. Wat in het inikroskopisch beeld overweegt zijnde vlokken. Enkele komen volmaakt met foetale vlokken overeen, met tweeërlei epithelium, Langhans’ cellaag en synoytium, bekleed. Ter vergelijking heeft spreker mikroskopische praeparaten vaneen abortief-ei en van het ei van Siegenbeek van Heukelom naast elkaar onder een paar mikroskopen klaar gelegd. Spreker knoopt aan het histologisch en het klinisch beeld nog eènige histologische, klinische en aetiologische beschouwingen vast, die hij ten slotte samenvat inde volgende conclusies:

208