I°. Het behandelde geval is zonder twijfel een chorion-epithelioom. Dit wordt bewezen door: a. den vlokkigen bouw, b. de aanwezigheid van twee soorten cellen, die de vlokken bekleeden. Lang hans’ cellen (polyedrische, vacuolaire cellen, met mitosen) en Syncytium-cellen (protoplasmamassa’s met meerdere kernen). 2°. De onregelmatige en sterke woekering der cellen wijst op maligniteit. Histologisch draagt deze woekering in dit geval het karakter vaneen carcinoom. De woekering der Langhans’ cellen overweegt sterk boven de woekering van het syncytium. De tumor behoort dus tot de atypische chorion-epitheliomen van Marchand. 3°. Er is geen samenhang tusschen de uterus-klieren en de cellen van het gezwel. 4°. Aan den tumor is geen mola voorafgegaan. s°. Met groote waarschijnlijkheid heeft de tumor zich toch ontwikkeld in aansluiting aan een beginnende zwangerschap. Of er abortus geweest is, is twijfelachtig. 6°. Dit gezwel is een steun voor de opvatting van hen, die meenen, dat de aanleg van dergelijke tumoren ineen zeer vroeg stadium van de placentatie geschiedt. Het bewijs, dat dergelijke gezwellen kunnen uitgaan van met de bloedbaan meegenomen vlokken der normale, volwassen placenta, is niet geleverd. 7°. De woekering der cellen van Langhans gaat niet gepaard met eene woekering der cellen van het 'stroma, maar is daar overal van gescheiden. Wanneer Langhans’ cellen en stroma-cellen denzelfden oorsprong hadden, zou men mogen verwachten, dat in deze tumoren ook het stroma sterk woekerde. Dit wordt noch gezien in mijn praeparaat, nóch vond ik het ergens inde litteratuur. B°. Op deze klasse van tumoren past nóch de naam sarooorn , nóch die van carcinoom. Zij belmoren tot de embryomen en kunnen dan, blijkens medegedeelde gevallen, voor de draagsters zijn: a. het product van zwangerschap, of b. voor drager en draagster beide een met inclusio foetalis gelijkstaand gezwel. 9°. Het voorkomen van chorion-epitheliomen met syncytium in gemengde gezwellen bij den man is een groote steun voor degenen , die het syncytium afleiden van het ei. 10°. Men verzuime niet bij het geringste verschijnsel dat verdacht is eene proefcurettage te verrichten. Wijst dit ontwijfelbaar op maligniteit, dan worde zoo spoedig mogelijk radicaal geopereerd. Blijft men in dubio, dan trachte men door strenge klinische obser- N. Tijdschr. v Verlosk. en Qynaec. XV. 14

209