arteriën ala venae overvuld met bloed. In het slijmvlies ziet men in bet peripbere gedeelte en inde „vlokken1 beide, oedemateuze plekken en menigvuldige bloeduitstortingen. Het beeld dus van sterke stuwing. De vele pigmentophoopiugen, die de ijzerreactie geven, zijn overblijfselen van bloed, dat in het slijmvlies te gronde is gegaan, en bewijzen 10. dat het bloed althans voor een groot deel niet in het lumen is uitgestort en 20. dat de toestand van stuwing met destructie van bloed al vrij geruimen tijd heeft bestaan. Bij belemmering van afvloed naar de buikholte zou de door den tubairwand afgescheiden massa, makroskopisch sterk gelijkende op oud bloed, aanleiding hebben gegeven tot het ontstaan vaneen haematosalpinx. Daar de oorzaak van de stuwing, in casu de zich steeds vergrootende uterus, blijft bestaan, is er geen reden om aan te nemen dat de secretie zou ophouden. Het niet afgesloten zijn van het abdominale einde behoeft ons in dit geval niet te verwonderen, daar het epitheel wel hier en daar heeft geleden, zelfs op enkele plaatsen is verdwenen, doch het slijmvlies van de tuba als zoodanig is nog intact en zoolang dit het geval is, zal van verkleving geen sprake kunnen zijn. De bewering dat de mucosa zou verkleven na epitheelverlies, zooals men die wel ontmoet (o.a. de Josselin de Jong, dit Tijdschr. 1901 pg. 151) is onjuist. Yoor het tot stand komen van dergelijke vergroeiingen is noodig een totaal afwezig zijn van het slijmvlies ‘), door welke oorzaak ook, en het direct tegen elkaar liggen zonder eenige tusschensubstantie van de beide wondvlakten. Hetgeen we zien bij andere slijmvliezen wettigt deze opvatting. Inden uterus ziet men geene vergroeiing of verkleving na menstruatie of een eenvoudig curettement, wel na te diep curetteeren of behandeling met te sterke bijtmiddelen; inden darm niet na soms groote epitheelafstootingen, wel na diphterie, enz. In het beschreven geval heeft de operatie den gang van zaken onderbroken, het tijdsverloop, noodig voor het ontstaan vaneen haematosalpinx heeft ontbroken. Was de patiënte drie maanden of een half jaar later ter operatie gekomen, dan zouden de gevolgen van de stuwing voor de voeding van het tnbairslijmvlies, gepaard met bloedingen, van dien aard zijn geweest, dat het slijmvlies verloren zou zijn gegaan, waarna de afsluiting tot stand kon komen. In deze opvatting wordt ik gesterkt door de bestudeering van i) In hoeverre de mogelijkheid bestaat, dat tengevolge van de stuwing een restant van het gedeeltelijk verloren gegane slijmvlies in jong bindweefsel overgaat, en hierdoor eene vergroeiing wordt veroorzaakt, die dan dus niet vereischt een geheel teloorgaan van het slijmvlies, waag ik niet te beslissen. Verschillende plaatsen in mijne jjraeparaten wijzen wel in deze richting.

309