een ander praeparaat. Dit is een haematosalpinx die verkregen werd door laparotomie bij een 19jarig meisje met vaginale atresie, haematometra en eenzijdige haematosalpinx. Bij de laparotomie werd de haematosalpinx verwijderd , de andere tuba met den uterus achtergelaten. Later werd de atresie van onderen uit geopereerd. De fundus uteri had hier de hoogte van den navel bereikt. De tuba, die door Prof. Nijh o f f werd gedemonstreerd inde Decembervergadering van 1901 der Gynaecol. Vereen., is worstvormig verdikt, het uterine-einde heeft de dikte vaneen potlood, het abdominale die vaneen mansduim. De kleur is donkerblauwrood , de buitenwand is bedekt met talrijke adhaesies, het afgesloten fimbrieëneinde is ingetrokken. De toename in volumen blijkt op doorsnede grootendeels het gevolg te zijn van de verdikking der wanden, een eigenlijke inhoud is macroscopisch niet duidelijk aanwezig, voor zoover betreft het uterjne deel. Bij de doorsnijding van het abdominale einde blijken ook hier de wanden sterk verdikt en hier en daar door strengen vereenigd; het lumen bevatte eenig strooperige massa. Microscopisch blijkt het beeld der vlokken onduidelijk te zijn geworden. Enkele plompe, zeer weinig vertakte instulpingen gaan van de wanden naar het centrum, waar ze ten deele met elkaar tot ééne massa zijn samengegroeid. Het stroma dezer uitstulpingen is bindweefsel; het wordt gedeeltelijk uiteengedrongen, gedeeltelijk bloederig geïnfiltreerd door enorme pigmentmassa’s. Het epitheel is aan de buitenzijde der „vlokken” grootendeels verdwenen, is nog het best zichtbaar bewaard gebleven inde doorsneden van lacunen, aanwezig tusschen de vroegere plooien. Oedemateuze zwelling ziet men op zeer verschillende plekken, op vele plaatsen ziet men kleincellig infiltrant. Ook de spierwand is sterk met pigment doortrokken. In coupes van hetzelfde praeparaat, genomen van de plaats van afsluiting, ziet men de tot elkaar genaderde wanden door bindweefselmassa verbonden, epitheel is ook hier slechts alleen inde diepte, inde lacunen, overgebleven van de vroegere inzinkingen tusschen de plooien, behouden gebleven. De inhoud bestaat, evenals die van de eerst beschreven tuba, uit eene lichtrose gekleurde massa, waarin detritus van verschillenden oorsprong. Vergelijkt men beide praeparaten, de tuba van den uterus duplex, die ik kortheidshalve a zal noemen, en die welke ’t laatst is beschreven b, dan blijkt dus; dat beide adhaesies vertoonen, b in meerdere mate dan a; dat bij a het epitheel grootendeels nog is behouden gebleven, hoewel in slechte conditie, terwijl het bij b, voor zoover het de plooien betreft, geheel is verdwenen; dat bij a het stroma

310