carrnijn gekleurd, vrijwel alle dezelfde gedaante. Meest zijn het uniforme ovaal- of eenigszios spoelvormige cellen met uiterst weinig protoplasma, zoodat vaak alleen de naakte kern overblijft. Hier en daar zijnde cellen vervet. Epitheelcellen komen in het afschraapsel niet voor. Beschouwt men de doorsnede van het in alcohol geharde en in paraffine ingesloten praeparaat, dan is de diagnose van kleincellig, deels rond- deels spoelvormig sarcoom niet twijfelachtig. Eene fijnfibrillaire tusschensubstantie omspint de cellen, de uiterst kleine bloedvaten hebben soms een eigen endotheelwand ; doch soms grenzen de tumorcellen onmiddellijk aan het vat en vormen zelf als ’t ware den wand van het vat. Hierbij valt op te merken, dat de cellen vaak een krans vormen om het vat, zoodat men beelden waarneemt van perivasculaire celproliferatie, die voor de sarcomen en met name voor de angiosarcomen karakteristiek zijn. Slechts daar, waar de groei van den tumor onbegrensd was, treedt de perivasculaire bouw op den voorgrond; inde diepere gedeelten hebben de cellen bij hunne woekering de bindweefselbundels van het onderhuidsche celweefsel uit elkaar moeten dringen: op die wijze zijn hier alveolaire celnesten ontstaan, waarin de elementen zóó op elkaar gedrongen zijn, dat van de oorspronkelijke perivasculaire bouw niets meer te bespeuren is. Een fraai overzicht over bouw, vorm en structuur van het gezwel verkrijgt men, als men het praeparaat met orceïne behandelt, waardoor de elastische vezels donkerrood gekleurd worden. In grooten getale bevinden zich deze elastische vezels inde bindweefselsepta, die de celrijke tumorgedeelten soms alveolair van elkaar scheiden. Vanuit de septa dringen spaarzame elastische vezels inde tumormassa, zij omgeven hier en daar een vat en zijn nu eens meer, dan weer minder duidelijk tusschen de sarcoomcellen op te sporen, behalve aan de oppervlakte, alwaar zij gaandeweg zeldzamer worden om ten slotte in het ulcereerende gedeelte geheel te ontbreken. Neemt men in aanmerking, dat het normale bindweefsel inde buurt van het gezwel verbazend rijk is aan elastische vezels, terwijl juist het sterkst woekerend tumorgedeelte geen elastische vezels herbergt, dan blijkt hieruit, dat het gezwel in zijne ontwikkeling langzamerhand de bestaande elastische vezels vernietigt en resorbeert. Reuzencellen worden inden tumor ten eenemale gemist. Ook pigment wordt niet aangetroffen inde cellen, wel vindt men sporadisch tusschen de cellen kleine gele pigmentklompjes, die met ferrocyaankali en zoutzuur de ijzerreactie vertoonen en dus als haemosiderine moeten opgevat worden, afkomstig vaneen bloeduit-

110