blijft slecht, waarom ’s avonds laparotomie wordt verricht. Er ontlasten zich groote hoeveelheden gestold en vloeibaar bloed. Tusschen de darmen ligt een vruchtje van 35 m.M. De tot kippenei grootte uitgezette linker tuba wordt geëxstirpeerd. De uterus is weinig vergroot, wat week. Toestand van het rechter adnexum niet gecontroleerd. Genezing. Dr. Ausems was zoo vriendelijk mij het praeparaat ter bewerking af te staan, waarvoor ik hem hier mijn hartelijken dank betuig. Het praeparaat bestaat alleen uit de tuba, aan de aanhechting van de mesosalpinx afgesneden. De lengte, gemeten van het uterineeinde tot aan de fimbriae langs de sneêvlakte van het lig. latum, bedraagt 7 c.M. De tuba bestaat uit 3 deelen: 1. Een 1 c.M. lang gedeelte mediaal van het ei; dikte 12 m.M. 2. De het ei bevattende uitzetting met een middellijn van 4 c.M. en eene lengte van 51 j2 c.M. 3. Een 'j2 c.M. lang, verdikt abdominaal gedeelte met de gezwollen en onderling verkleefde fimbriae. Het ostium abdominale is gesloten. Aan de voorzijde even vóór het begin der fimbriae ontspringt een 1 c.M. lange bijtuba. De overgang tusschen het uterine-gedeelte en den eizak geschiedt vrij plotseling. De tuba bereikt spoedig haar grootsten omvang om abdominaalwaarts allengs dunner te worden en met eene flauwe grens in het ledige abdominale gedeelte over te gaan. Inden wand van den eizak zijn macroscopisch twee openingen te zien. De kleinste, speldeknopgroote bevindt zich inden voorwand; er puilt een bosje chorionvlokkeu uit. De grootste inden achterwand reikt tot aan de mesosalpinx. Zij heeft de grootte vaneen halven gulden en is geheel opgevuld met placentairweefsel. Hier en daar is de intacte wand door doorschemerende bloedmassa’s sterker gewelfd. Bij microscopisch onderzoek vertoont het 1 c.M. lange uterinewaarts gelegen tubastukje geen veranderingen. De aanzienlijke dikte (12 m.M.) wordt veroorzaakt door de sterke kronkeling Na harding in formol 4°/0 wordt de tuba in 4 stukken verdeeld door drie evenwijdige sneden loodrecht op de aanhechting van de mesosalpinx resp. op 20, 35 en 45 m.M. van het uterine-einde. Op de eerste sneevlakte vóór boven ziet men het schuin getroffen tubalumen, dooreen nog dikken spierwand gescheiden van de placenta, waarin zich twee groote bloeduitstortingen bevinden. De amnionholte is niet getroffen. De placenta bevindt zich tusschen mesosalpinx en tubalumen, geheel omgeven dooreen ononderbroken spiermantel. Op de tweede sneêvlakte ziet men den saamgevallen amnionzak,

143