van het tubalumen gescheiden door eene 5 m.M. dikke, doorbloede weefselmassa, de capsularis, van de mesosalpinx gescheiden door de 17 m.M. dikke en 35 m.M. breede placenta. Deze heeft den achterwand over zijne geheele lengte doorboord. Het lumen zelf is halvemaanvormig, sterk gerekt, op doorsnede 24 m.M. lang; het scheidt de capsularis volledig van den sterk gerekten voorwand. De insertie van het ei aan den wand heeft een omtrek van 72 m.M. Het tusschen de 1° en 2° snede gelegen gedeelte (verg. Fig. 1) werd in celloïdine ingesmolten en in zijn geheel in coupes gesneden. Fig. 5 en 6 PI. II stellen twee van die coupes voor, fig. 5 meer mediaal, fig. 6 meer lateraal. In fig. 5 is het tubalumen [Lu) nog ovaalvormig , de amnionholte is nog niet getroffen; in fig. 6is het lumen reeds spieetvormig en de amnionholte [amh.) zichtbaar. In beide teekeningen zien wijden dikken mesososalpingealen wand [Mes.) met zijne vele bloedvaten, die in hoofdzaak de insertieplaats van het ei vormt. De zijwanden zijn sterk verdund, macroscopisch nauwelijks als zoodanig waarneembaar. In beide teekeningen is eene groote opening (P) inden achterwand, waardoor de placenta (PI.) uit-

Schematische overlaugsche doorsnede der tuba van geval 11. Lu. = Tuhalumen. Amp. = Ampulle. Mes. = Mesosalpinx. Amh. = Amnionholte. PI. Placenta. Cap. = Capsularis, Mus. Muscularis. = Epithelium. puilt. In fig. 6 is de kleinere perforatie opening (P,) inden voorwand getroffen. Op de 3° coupe is de amnionzak concentrisch omhuld dooreen geschrompeld bloedcoagulum, dat weer omgeven is door den ronden geheel intacten en met plooien bezetten, maar sterk verdunden tubawand (Fig. 7 Pk II).

144