Het tubalamen vormt dus aan den uterinen kant slechts eene kleine begrenzing van het ei. Het is eerst rond, wordt dan ovaal, vervolgens spieetvormig, onder gestadige toename van zijne breedte. Daarbij wordt de spierwand, die het van het ei scheidt, dunner en dunner; hij verdwijnt ten slotte geheel, terwijl de mucosa met het epithelium zich nog een eindweegs op het ei voortzet, om eindelijk ook op te houden. Naarmate de breedte van het tubalumen toeneemt, wordt de begrenzing van het ei doordat lumen grooter, tot ten slotte het lumen de geheele peripherie van het ei omgeeft en dit dus vrij daarin uitpuilt. Een longitudinale doorsnede van de geheele tuba is in fig. 1 schematisch voorgesteld. (De lijnen I, II en 111 correspondeeren met de dwarse coupes inde fig. 5, 6 en 7 PI. II voorgesteld. De groei van het ei heeft voornamelijk plaats gehad naar bet lumen toe, zoodat een groot gedeelte van het ei in het lumen uitpuilt, deels bedekt dooreen dun laagje tubawand, bekleed met epithelium. De rest van den tubawand is door de bloeding of reeds tijdens den groei van het ei door drukatrophie en usuur door chorionvlokken te gronde gegaan.) Om te weten, hoever de insertie aan de mesosalpinx reikte, werden longitudinale coupes gemaakt van het tusschen snede II en 111 gelegen blokje. Yervolgt men den lateraal gelegen intacten wand mediaalwaarts langs de mesosalpinx overeen afstand van 4 m.M., dan komt men aan het begin der ei-insertie. Hier buigt zich een gedeelte van den wand, spier en mucosa, op het ei om; de spierbundels verdwijnen spoedig, maar het epithelium is nog over eene lengte van 2—3 m.M. te volgen. Hoe verder de coupes van de mesosalpinx verwijderd zijn, hoe langer de doorsnede van den gaven wand is. Ter hoogte van de omslagsplooi dringt vaak placentairweefsel, vlokken voorafgegaan dooreen zuil van cellen van Langhans, tusschen de spiervezels van den intacten wand in (fig. 19 PI. YI); daardoor wordt die wand als het ware gespleten. Het naar het lumen toe gekeerde gedeelte is bij den verderen groei van het ei bestemd om op zijn beurt als omslagsplooi te fungeeren. Ofschoon de placenta hier en daar verwoest is door bloedingen, is de zone, waar moederlijk en foetaal weefsel samenkomen voor het grootste gedeelte intact; vooral coupes, zooals fig. 19 PI. YI zijn voor de studie der verhoudingen tusschen placenta en ei bijzonder geschikt. Daarover straks. Ter hoogte van de mediale eipool zijnde slijmvliesplooien dik en gezwollen, het sterkst aan den naar het ei gekeerden kant. Het epithelium is 20 p hoog. Geringe infiltratie. Yele stromacellen zijn gezwollen (10—17 ft), kernen ovaal (6—7 fi), zonder nog van

145