bedragen. De afmetingen van den tumor zijn 35, 25 en 24 mM., terwijl zich mediaal nog een 1 cM. lang, niet verwijd tubastukje bevindt. Het firabriëneinde is weinig uitgezet, de fimbriae zijn wat gezwollen en vormen een rozet met kleine opening in het midden, waaruit vloeibaar bloed komt. Ha harding in formol 4°/0 is de bloedmassa wat geschrompeld, zoodat overal, waar de bloedmassa tegen de gave tubamucosa aanlag, eene smalle spleet is ontstaan. Hierdoor ziet men op dwarse doorsnede, dat het coagulum als eene poliep met vrij smalle basis aan den tubawand vastzit (zie ook hg. 4, die in overlangsche doorsnede de verhoudingen weergeeft). De breedte van die basis is 14,4 mM., de lengte ± 15 mM., terwijl de omtrek van de geheele mola 79 mM. bedraagt. De wand om het coagulum is sterk verdund, zijne dikte wisselt van 0,85 2,0 mM. De spierbundels zijn plat, gescheiden door veel bindweefsel, sterke leucocyteninfiltratie. Het epithelium is overal intact, de cellen zijn afgeplat 5—16 fi. De plooien zijn langgerekt, plat, elkander dakpansgewijze bedekkend. Nergens deciduavorming. Aan de basis van het coagulum buigt zich rondom een gedeelte van den tubawand op de bloedmassa om, deze als een kraag van ongeveer 7 mM. hoogte bedekkend. Aan de basis wordt die kraag gevormd door de mucosa en een gedeelte der muscularis; deze laatste verdwijnt heel gauw, dan wordt de mucosa dunner en dunner tot eindelijk nog alleen een epitheliumzoom zichtbaar is. Het andere gedeelte van de muscularis met de serosa vormen den bodem, waarop de mola vastzit. Haar het midden der basis neemt de dikte van dien wand af tot een minimum van 0,24 mM. De serosa is intact, de longitudinale spiervezels zijn schaarsch en geatrophiëerd. Daarop volgt een fibrillair weefsel (bindweefsel en spiervezels) met groote mazen en weinig kernen, gescheiden van de bloedmassa door eene dunne homogene fibrinezone. In dat weefsel is eene gelijkmatige leucocyteninfiltratie en bevinden zich tal van groote vaten. Op genoemde fibrinezone liggen op enkele plaatsen groepjes cellen van Langhans. In het bloed bevinden zich talrijke versche chorionvlokken met zeer veel syncytium en cellen van Langhans. Slechts hier en daar zijn er nog vlokken indirect contact met den tubawand en met de kraagvormige omslagsplooi. (Yergel. fig. 4). Het 1 oM. lange niet verwijde uterine gedeelte vertoont de resten vaneen ontstekingsproces (zie blz. 197). De ouderdom van dit ei is niet met zekerheid te berekenen. De laatste normale menstruatie had plaats 10 dagen vóór het begin

152