den vergrooten weeken uterus naar rechts en tegen den buikwand dringt. Diagnose: Haematocele retro-uterina. Onder absolute rust wordt de pijnlijkheid spoedig veel minder, maar 20 en 21 Maart herhalen zich de pijnaanvallen, gepaard met lichten collaps. De tumor is veel grooter geworden; patiënte heeft een onophoudelijken drang tot defaecatie doordruk van de bloedmassa op het rectum. Inde urine bevindt zich urobiline. 22 Maart: Laparotomie: De tot den navel reikende haematocele wordt geopend; er ontlast zich eene groote massa bloed. De rechter zwangere tuba wordt geëxstirpeerd, het ovarium achtergelaten. De linker tuba is rood, gezwollen, pinkdik, het ostium abdominale gesloten. Het abdominale gedeelte is uitgezet tot een knikkergroote hydrosalpinx, die ingesneden wordt; de wondranden worden omzoomd, zoodat die opeuing als kunstmatig ostium abdominale kan dienen. Buikwand gesloten zonder drainage. Gladde genezing. Praeparaat. De rechter tuba vertoont een 6 */2 c.M. lange, 4*/2 c.M. breede en 3*/2 c.M. dikke uitzetting van eivormige gedaante, die reikt tot aan de fimbriae. Uterine-waarts is nog een 1 */2 c.M. lang, 12 m.M. dik tubagedeelte aanwezig. De wand is overal intact (tig. 2 PI. I). De zwelling zit hoofdzakelijk aan den mesosalpingealen kant. De fimbriae zijn verdikt. Zij omgeven ineen krans het geopende ostium abdominale, waaruit een dun bloedcoagulum uitpuilt. Ter hoogte van de grootste dikte, 4 c.M. vanaf de fimbriae wordt de tuba dwars doorgesneden (zie fig. 3 Pi. I). Men herkent de mesosalpinx (Mes.) (waarin zich eene kleine cyste bevindt) en daartegenover gelegen het spieetvormige 4 c.M. lange tubalumen [Lu.). Tusschen beide bevindt zich de bloedmola, die de 1 c.M. breede amnionholte (amh.) omgeeft. Inden amnionzak bevindt zich het 4 m.M. lange aan een kort navelstrengetje opgehangen embryo [E). Aan de hoekpunten (0.p.) van het spieetvormig lumen ziet men macroscopisch reeds een gedeelte der muscularis tubae met de mucosa zich op de mola ombuigen, die overeen lengte van 9 —l2 m.M. door haar bedekt wordt. De rest der mola puilt vrij uit in het lumen. De mola is dus grootendeels inden tubawand gelegen. (Zie ook fig. 5). Naar het ostium abdominale wordt de boog van het spieetvormige tubalumen grooter, de aanhechting van de mola aan den wand kleiner, maar eerst kort bij het ostium abdominale puilt zij rondom vrij in het lumen uit. Omgekeerd wordt naar den uterinen kant het boogvormige lumen korter en breeder; ten slotte raken de omslagsplooien van de mucosa elkander, zoodat van daar af de mola zich verder, geheel van het tubalumen gescheiden, uterine-waarts voortzet. Het uterine tubagedeelte is 12 m.M. dik. Het lumen is op ver-

154