Vervolgt men de serie nn nog verder, dan ziet men, lioe eerst de longitudinale spierlaag dunner wordt, en verdwijnt en vervolgens ook de circulaire laag door placentairweefsel wordt vervangen.

Daarop volgt een gedeelte, waar placenta en tubalumen slechts gescheiden zijn door eene eenige micra dikke weefselstrook, bestaande uiteen kleincellig weefsel met eene homogeene tusschenstof en enkele bindweefsel-fibrillen (Een dergelijk weefsel scheidt overal de chorionvlokken van den intacten tubawand.). Ook dit weefsel is naar het tubalumen bekleed met een cubisch epithelium, soms ontbreekt het over eene kleine uitgestrektheid. Verder op komen meer spierbundels te voorschijn en wordt de wand weder langzamerhand dikker (vergel. lig. 8). De placenta is sterk gedegenereerd. Op de grens tusschen placenta en tubawand ziet men vaak in breede strooken z.g. gekanaliseerde fibrine. Inde aangrenzende lagen van den tubawand zijnde cellen vaak gezwollen en gedegenereerd. De van de placenta afgekeerde wand is volkomen gelijk aan dien van het uteriue gedeelte: geringe toename van alle weefselelementen en van den bloedrijkdom. Inde geheele tuba vindt men meer of minder uitgesproken kleincellige infiltratie. De ontwikkeling dezer zwangerschap is dus de volgende: Het ei insereerde zich aan den mesosalpingealen kant van liet abdominale gedeelte der tuba, drong inden spierwand, doorboorde dezen ten slotte en ontwikkelde zich verder intraligamentair. Daarbij werd het ei door de capsularis geheel van het tubalumen gescheiden. De placenta, die zich inden tubawand was beginnen te vormen,

169

Schematische verhouding van de placenta tot de tuba. Ut. = Uterine gedeelte der tuba. Abd. = Abdominale gedeelte. PI. = Placenta. Bij a. is de tubawand verdwenen en grenst de placenta onmiddelijk aan het tubalumen.