valt. Het endothelium van den wand is nergens meer te herkennen. Het bloed wordt door die cellen niet tot stollen gebracht; met normaal bioed gevulde kanaaltjes kronkelen zich door deze het lumen opvullende celmassa’s ; er is geen spoor van thrombose (fig. 24 PI. VII). Verscheidene kleine arterietakjes heb ik nagegaan, nooit kon ik met zekerheid foetale weefselelementen constateeren. Nadat dein coupe 1500 even met het ei in contact zijnde vene zich weder van het ei verwijderd heeft, nadert zij dit later weer; de naar het ei gekeerde wand degenereert, wordt deels vervangen door trophoblast en in coupe 1300 vult die trophablast reeds een groot deel van het lumen, terwijl de naar de serosa gekeerde zijde van den wand niet de minste verandering vertoont en aan die zijde het endotheel intact is. Verder abdominaalwaarts dringt nog een zijtak de onveranderde musculatuur binnen, terwijl het hoofdlumen ten slotte geheel met placentair weefsel is opgevuld en zich inde placentairruimte verliest. Een andere groote vene bevindt zich in het laterale gedeelte der serie. In coupe 758 is zij macroscopisch als eene 1 m.M. breede en 6 m.M. lange spleet te herkennen. De beschreven arterie ligt tusschen haar en het placentair weefsel over223/3 van haar lengte. Haar inhoud vormt een stolsel, waarin eenige vlokken met syncytium en cellen van Langhans. Enkele groepen roode bloedlichaampjes liggen tegen den wand. De naar het ei gekeerde wand bestaat uit serotinacellen en fibrine; aan de tegenoverliggende zijde is eene intacte laag endothelium zichtbaar, terwijl vaneen eigenlijken vaatwand niets blijkt. De vlokken in het lumen zijn te vervolgen tot coupe 770, waarna de inhoud verder alleen bestaat uit het stolsel. In coupe 870 begint eene communicatie met een eveneens sterk gerekte vene. Het stolsel wordt smaller en er naast verschijnt normaal bloed, dat ten slotte alleen het lumen vult. Dit wordt mediaalwmarts kleiner en kleiner en eindigt in c. 1260 in eene kleine vene. Lateraalwaarts van coupe 758 nemende vlokken in aantal toe, spoedig is het geheele vat gevuld, nog is flauw een wand zichtbaar, die zijn lumen van de placenta scheidt, tot in coupe 704 een gedeelte van dien wand geheel door placentairweefsel is vervangen. Verder op wordt die communicatie wijder en wijder. De arterie verschuift zich ten opzichte van de vene, zoodat beide in elkanders verlengde komen te liggen , en de geheele naar de placenta gekeerde wand der vene met deze in contact is. In coupe 604 is één derde van dien wand door het ei verwoest en in coupe 550 vormt het zeer sterk gedilateerde lumen één geheel met de intervilleuse ruimte. Het endothelium van den naar de serosa gerichten wand is intact, hier en daar gezwollen. Ned. Tijdschr. v. Verlost, eu Gynaec. XVII. 13

189